T.H. VON DER DUNK Intussen is een belangrijke claim van Zeeuwse zijde bij de Raad van State op tafel gekomen. De raadpensionaris van Zeeland, Laurens van de Spiegel, had op 25 januari 1787 Gecommitteerde Raden een lange notitie overlegd, waarin hij tegelijk voor de provincie de directie over het nieuwe fort opeist en van de generaliteit de financiering van de opbouw eist. De forten van Lillo en Liefkenshoek waren namelijk vanouds grensforten van Zeeland geweest, en als de Staten-Generaal deze in een verdrag verkwanselt, dan verlangt de billijkheid "dat dan wederom ten koste van de Generaliteit, een andere Fortificatie worde in de plaats gesteld, en wel op den zeiven voet als de Forten op de Schelde waren, in zoo verre zulks wegens het onderscheid van Territoir mogelijk is". Dit dient zich ook niet tot de verdedigingdswerken alleen te beperken; de beide oude forten "zyn voorzien geweest van Kerken, Magazynen, commandeurswoningen, Provoost en casernes: alle deeze gebouwen zyn op kosten van de Provintie van Zeeland gesticht, often minsten onderhouden; en hier uit volgt wederom, dat wanneer het Fort te Bath, in plaats van Lillo en Liefkenshoek, wordt gesubstitueerd, zulks behoord te geschieden met alle de publyke gebouwen, welke in de voorn. Forten als noodzaakelyk zyn geconsidereerd". Omdat de opbrengsten van het fort de eerstkomende vijftien tot twintig jaar de uitgaven niet zullen dekken, zal het onderhoud van de nieuwe gebouwen gedurende deze periode eveneens ten laste van de Republiek als geheel moeten komen29'. Dit alles dus voor rekening van Den Haag; anderzijds kan er volgens Van de Spiegel geen twijfel over bestaan, dat het beheer van het fort in al zijn facetten aan Middelburg toekomt, omdat dit al in Lillo en Liefkenshoek voor politie, justitie en defensie zorg droeg, en dat dus eens temeer dient te doen in het geval van een nieuw fort dat op éigen grondgebied wordt aangelegd. De Raad van State heeft er in de toekomst in elk geval niets te zoeken. Geen enkel nieuw op te trekken bouwsel zal er immers een functie bezitten die de aanwezigheid van dit college verlangt. Die overdracht van het fort moet daarom zo snel als mogelijk plaats vinden301. Gecommitteerde Raden sluiten zich hier geheel bij aan, en dragen hun vertegenwoordiger W.C.H.van Lijnden in Den Haag op, er in onderhandeling met de Raad van State voor te zorgen, dat één en ander in deze zin geregeld wordt3". Van Lijnden komt op 2 maart met goed nieuws. Hij verwacht geen moeilijkheden inzake de opbouw en de overdracht van Bath, en kan daar zelfs bijvoegen, dat Den Haag vermoedelijk ook bereid zal zijn de stichting van de kerk. waarvan nog geen begroting gemaakt was, voor haar rekening te nemen. Alleen op het punt van de onderhoudssubsidie van generaliteitszijde blijft men bezwaren maken, zowel vanwege eigen geldgebrek, als vanwege het feit dat Zeeland, na door Den Haag van een gloednieuw fort te zijn voorzien, aan datzelfde fort de eerste jaren geen onderhoudskosten kwijt zou zijn. Van Lijnden raadt zijn lastgevers dan ook aan, deze wens te laten vallen, mede omdat de Raad van State daarin in elk geval niet zonder raadpleging van de andere gewesten kan treden, en daardoor "zulks lang zal aanloopen, en misschien in het geheel niet volgen". Dit risico was de hele kwestie z.i. niet waard32'. Gecommitteerde Raden leggen zich dan daar ook bij neer33'. Het fort vult zich Onderwijl hebben zich naast soldaten ook anderen in het nieuwe fort gevestigd. Al eind maart 1787 wordt de gewezen schoolmeester te Liefkenshoek. Pieter van Leerdam, als 44

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1998 | | pagina 46