DE SCHILDER MARINUS VAN REYMERSWAEL een geweldige puinhoop heeft gemaakt. Na zijn overlijden op 4 april 1535 komt er een grote serie processen voor het Hof op gang over vorderingen in/uit zijn nalatenschap. - Schout Philips (S)tassaert van Reymerswale (1529), over een vonnis in Reymerswale, waarop Cornelis meent onvoldoende zicht te hebben en waarin hij meent onjuist behandeld te zijn.22' Matheeus de Pommereaulx, een koopman uit Antwerpen, die Cornelis geld geleend heeft en nu. kort na de overstroming(en), zijn huis en zoutketen wil laten verkopen (november 1532). Kennelijk gebruikt Cornelis het huis niet meer en de zoutketen liggen ongebruikt, redenen waarom de eiser wil dat Cornelis weer onderhoud gaat plegen of dat andere maatregelen genomen worden, waartoe het Hof kan besluiten. Over deze zaak heeft Monballieu61 reeds uitvoerig bericht. In detail kan ik over de aan- en verkoop van de zoutke(e)t(en), die aan Cornelis hebben toebehoord, nog wel het een en ander aan toevoegen, want de Dingtalen en Sententie(n) van het Hof geven veel informatie over deze zaken in Reymerswale. Het gaat in wezen erom dat Cornelis de grenzen niet (er)kent van het aan hem door de stad namens de erfgenamen van Anthonis Willem Bouwensz. verkochte zoutkeet. Deze was - net als vele andere zoutketen, vooral vanwege het brandgevaar van deze zoutproductie met zoute turf - gelegen aan de oostzijde van de haven en zijn plaats wordt in de teksten nauwkeurig aangegeven als liggende aan de haven, ten noorden van de stadsstraat aldaar. (zie foto pagina hierna). Het is des te opmerkelijker dat Cornelis dit stelt, omdat hijzelf als weesmeester en als voogd van de genoemde weeskinderen betrokken is geweest bij de verkoop ervan namens de stad aan hemzelf. Zijn bezwaren komen m.i. voort uit onwil of onvermogen om de penningen op tijd te betalen of uit een combinatie van deze redenen. Ook bij de verplichte verkoop van zijn huis en zoutketen in Reymerswale handelt Cornelis irrationeel en tegen beter weten in. De zaak escaleert zodanig dat zelfs een eenvoudig vonnis van de Grote Raad hem er niet voetstoots toe brengt, zijn vroegere eigendommen te ontruimen. Of dit, zoals Monballieu stelt, hem karakteriseert als een echte querulant, vind ik moeilijk te beoordelen. Mij komt het eerder voor na het lezen van 112 zittingsverslagen van het Hof, dat hij zeer actief, maar een slechte verliezer is, die met weinig eigen geld hoog inzet en gokt. met regelmatig voor hem en zijn familie rampzalige afloop en die er ook niet voor terugdeinst met alle mogelijke middelen „vals" te spelen, als dat in zijn belang is. Maar we mogen toch ook niet vergeten, met welke natuurrampen hij en zijn stad- en streekgenoten van de watering beoosten Yerseke geconfronteerd werden. De zaak tegen de Pommereaulx wordt door het Hof in 1536 bij Sententie afgedaan in het nadeel van Cornelis.161 Cornelis laat het er niet bij zitten en procedeert verder bij de Grote Raad, die hem opnieuw, op 1 maart 1539, in het ongelijk stelt en, na een minnelijk accoord op 12 september 1539 een tweede Sententie uitspreekt. Cornelis heeft door dat alles veel tijd gewonnen en is intussen in staat geweest zijn financiële positie aanzienlijk te verbeteren. Weliswaar was langdurig procederen duur. maar per handeling viel het nogal mee en ik heb uit de vele zaken de sterke indruk gekregen, dat Cornelis veel juridisch werk zelf deed (b.v. voor het Hof verschijnen of schriftelijke verklaringen afleggen). Na lezing van alle verhalen komt het mij logisch voor dat Marinus (net als andere Reymerswalers) een goede kennis had van Cornelis' zaken. 85

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1998 | | pagina 87