DE SCHILDER MARINUS VAN REYMERSWAEL - Cornelia Claes Dircx zoons dochter, die op Het advokatmkabinet te Miinchen door Marinus (ten onrechte) genoemd wordt als weduwe van Claes Dirixz., weer in een appèl tegen een vonnis uit Reymerswale (1534). In een getuigenis bij de Grote Raad uit 1539 noemt Cornelis opnieuw haar naam en wel als inwonende bij Cornelie, de weduwe van mr. Jan Claes de Sot.231 Jan Vyt of Wil van Mechelen over de verkoop van een huis en 13 (en meer) gemeten land, gelegen in Valkenisse en eigendom van een Hugo Florysz. (1534). Door de overstromingen van 1530 en 1532 en de herbedijking naderhand van Waarde en een gedeelte van Valkenisse, was er veel geld nodig, dat opgebracht moest worden als schot door de landeigenaren. Bleef die in gebreke, dan werden de andere belanghebbenden aangesproken en als die niet betaalden, dan werd het land zonder meer verkocht door de schepenen van Waarde, op verzoek van de dijkgraaf en penningmeester van Waarde. Zo was Jan Vyt eigenaar geworden van bovengenoemde zaken, maar Cornelis verzette zich daartegen met hand en tand, omdat hij van mening was dat hij niet voldoende de gelegenheid had gehad om aan zijn verplichtingen te voldoen als bezitter van een losrente op deze eigendommen.24' De zaak loop door tot in 1541, wanneer een burgemeester van Reymerswale wordt benoemd om tesamen met een secretaris van het Hof de zaak verder te onderzoeken. - Opnieuw (ex-)schoonzuster Cornelie, de eerste zaak tussen Cornelie en Cornelis, waarin Cornelis in beroep gaat tegen een vonnis van Reymerswale (1534). Deze zaak blijft langdurig slepen en komt pas in 1536 weer voor. waarbij Cornelie een burgemeester of stadssecretaris als getuige wenst en Cornelis deze getuigen verdacht vindt, wel een bewijs van de verziekte verhoudingen tussen hem en het stadsbestuur. In 1538 veroordeelt het Hof Cornelis, maar die tekent dan appèl aan en vindt daarna redenen om Cornelie opnieuw voor rechtbank en gerechtshof te slepen. Dat leidt tot een Sententie van het Hof uit 1542, waarin Cornelis een losrente wordt toegewezen. Weer een brouwer: Bueckel Joostenz. uit Delft, die optreedt in de plaats van Pieter Adriaensz. van Kattendijke, zijn biersteker, d.w.z. iemand, die lokale tappers voorziet van (over water) aangevoerd bier (1536). Ook de burgemeesters en regeerders van Delft voegen zich bij Bueckel, omdat het om een zaak gaat van de invoer van bier op Zuid-Beveland, die ingaat tegen de privileges en octrooien van de stad Delft. De rol van Cornelis in deze zaak is die van stadhouder van de rentmeester Bewesten Schelde, een functie, die hij sinds 1535 bekleedt, zie onder voor meer hierover. - Nog een Delftse poorter, Jacob Claesz., bijgestaan door zijn stadsbestuur, beklaagt zich bij het Hof over breuk van octrooien door Cornelis (1536). Ik weet niet precies hoe beide zaken tegen Delftenaren afgelopen zijn, maar ik vermoed dat de rentmeester ingegrepen heeft en de zaken heeft laten schikken. - Een andere klacht over het gedrag van Cornelis als stadhouder vinden wij in een zaak van Willem Heynricxz., die woont in Sin(out)skercke versus de rentmeester Adriaen van Heetvelt in 1536.25 In een lang verhaal passeren Reymerswale, Goes, Middelburg en tenslotte weer Goes de revue, waarheen Willem heengesleept is door toedoen van Cornelis. Wat heeft hij misdaan? In Reymerswale woont een zekere Hubrecht Symonsz., die Willem op een keer beledigd heeft na een transactie met lammeren of schapen en waarvoor Willem de baljuw, burgemeesters en schepenen heeft ingeschakeld. Door arbitrage „van (vier) goede mannen" is de zaak voorlopig opgelost, 87

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1998 | | pagina 89