A. MACKOR maar Hubrecht heeft vals gespeeld en heeft Willem buiten de jurisdictie van de stad laten aanhouden door dienaars van de rentmeester, die hem gevankelijk naar Middelburg hebben gevoerd. Na 8 weken daar te hebben gezeten .,...te zijnen grote coste, schaede ende intereste..." composeert hij koopt hij zich vrij) met de stadhouder van de rentmeester (Cornelis). Bij een notaris belooft hij een geldbedrag te betalen. Echter, Cornelis neemt hem daarna desondanks opnieuw gevangen en verkoopt zijn goederen. Dan gaat Willem in verzet bij het Hof. De rentmeester vertelt een geheel ander verhaal: zijn arrestatie in Goes heeft niets te maken met bovengenoemde zaak in Reymerswale. Willem is aan een Cornelis Gherytsz. geld schuldig en deze laat hem vastnemen, als hij in Goes verblijft. Hoewel hij geen borg kan stellen, wordt hij vrijgelaten uit humanitaire overwegingen, op erewoord dat hij in de stad zal blijven. Daaraan houdt hij zich echter niet en hij is „...gecroopen... uuyter poorten der selver stede...". Zo wordt hij weer aangehouden en naai' Middelburg gebracht en door de vierschaar veroordeeld tot een geldboete. Na 8 dagen heeft hij gecomposeerd en beloofd te betalen. Willem stelt daar weer tegenover dat hij erkent met Cornelis Gherytsz. (ter Heernisse) een zaak te hebben gehad. Echter, hij heeft een vrijgeleide gekregen van een dienstdoende officier, de Goese baljuw Frans (Vranck) van Campen. om op één dag heen en weer naar huis te gaan, dus er is geen sprake van buiten de poort te kruipen. Bovendien heeft de vorige rentmeester Adolf Hardinck in het vorige jaar stadhouder Cornelis vander Mare gelast om hem met rust te laten. Dit vrijgeleide wordt echter tegengesproken door de rentmeester, integendeel, Willem zou juist bij ede aan de baljuw gezworen hebben Goes niet te verlaten. Zo komen er vele, tegenstrijdige, argumenten op tafel, die een verdere behandeling van de zaak nodig maken. Ik ken de afloop niet. maar dat doet er voor dit verhaal niet veel toe. U ziet dat civiele rechtspraak in de eerste helft van de 16e eeuw al ver ontwikkeld is en in vele opzichten rechtvaardig op het niveau van het Hof van Holland. Of men op stedelijk niveau wel zo rechtvaardig en zonder vooroordelen of corruptie oordeelde, mag betwijfeld worden. Dit zal in sterke mate van de aard van het stadsbestuur hebben afgehangen. In Reymerswale moet men bij de afhandeling van een aantal zaken over een langere periode toch heel wat vraagtekens plaatsen. Het Hof heeft dan ook een aantal uitspraken gecorrigeerd. Pieternelle, weduwe van Claes Jansz. en kinderen, als erfgenamen van een priester, heer Jan Coelen, weer een zaak uit Reymerswale, over een (vermeende) schuld van Jan aan Cornelis. In een zaak tegen Claes Cornelisz. Bleyck treedt Cornelis op als voogd van zijn minderjarige zonen Adriaen en Joost (1538-9). Hier blijken weer oude schuld bekentenissen aan ten grondslag te liggen. Een priester, heer Dominicus Hobbezoon uit Rotterdam, had een oude schuld aan Maerten Jacobsz. Baeck, koopman en vroeger schepen van Reymerswale (1513-1519), wegens levering van zout. Na het overlijden van Baeck had zijn weduwe Anthonie in 1535 deze vordering overgedragen aan Cornelis. Ook Dominicus was intussen overleden en Bleyck komt voor diens rechten op. Hij stelt dat Dominicus een tegenvordering had op Cornelis in de vorm van geleverd grauw Engels laken. De zaak wordt ingewikkelder als blijkt dat Dominicus een vordering had op een Jan van Troyen wegens de aankoop van een huis te Rotterdam in 1524, welke schuldbrief overgedragen was aan Maerten Baeck i.v.m. de 88

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1998 | | pagina 90