DE SCHILDER MARINUS VAN REYMERSWAEL
informatie in te winnen (zie boven). Dan trekt hij naar de parochie van Ellewoutsdijk om
een voortvluchtige, Heyn Vaer, op te sporen. Op de terugweg in Baarland stelt hij vast dat
diverse tappers, bakkers en molenaars handelen „contrarie het placcaet" (verbod van
uitvoer van granen, uit Zuid-Beveland).
Intussen heeft hij op bevel van de rentmeester het plakkaat over het darinkdelven (alleen
toegestaan voor eigen „berninge", bedoeld om de dijken te beschermen) in alle parochies
van Zuid-Beveland laten voorlezen.
In Biezelinge informeert hij vervolgens bij meer dan 50 vrouwen en vroedvrouwen naar
een dode baby, die in een put gevonden is, maar vindt de schuldige niet. Ook nog in juni
trekt hij naar Rilland om te onderzoeken wie „die van Ellewoutsdyck" belet hebben om
zinkstenen te halen en reist vervolgens naar Wemeldinge om Coppen de Naeyere en diens
zoon Wisse gevangen te nemen, hetgeen niet lukt. Dan neemt hij Reyloff Geerdtsz. van
Wemeldinge gevangen wegens het niet aangeven van aangespoelde kleding en composeert
met hem. Reyloff brengt later deze zaak voor het Hof van Holland. Nog een keer gaat hij
naar Waarde en vangt daar de dader.
Op 3 juli is hij 1 dag in Kruiningen en treft daar schippers en zodenkruiers, die de zeedijk
tussen het Lodijkse gat en Yersekedamme vol gaten hebben gestoken en „operillen"
gemaakt hebben. Even later komt hij daar met 18 gezellen terug en laat de uitbetaling door
derden aan bovengenoemde personen toe, mits men de dijk weer zou repareren. (Er is dus
nog steeds hoop op herstel van het oude Zuid-Beveland!). De 5e juli gaat hij naar de
parochie van Wemeldinge en neemt Coppen (Jacob) Pierszoon de Naeyere en diens zoon
Wisse gevangen wegens veelvuldige geweldpleging. Hij inventariseert hun goederen. 7
Juli reist hij naar het eilandje van Wolphaartsdijk en „Honghersdijck" op last van de
rentmeester, o.a. om de toestand van de dijken te inspecteren. De volgende dag trekt hij
met zijn dienaren vergeefs naar Ovezande om 2 boeven te zoeken, die de pastoor hebben
afgezet en ook naar Baarland om een Anabaptist, die daar de nacht tevoren geslapen heeft.
De 10e juli reist hij naar 'tSerarnoutskercke ('s-Heer Arendskerke) door een klacht van
een Jan in de Wildeman over iemand, die al vertrokken is. Dan verschijnt hij op 14 juli
voor de vierschaar van Middelburg, op last van de rentmeester, omdat hij in de nacht, met
8 gezellen, het schip van de blauwe Zack gehaald had. Op 18 juli laat hij in 7 dorpen
„kerkweten" doen dat dit schip verkocht gaat worden. De schepenen van Biezelinge zullen
op 29 juli het schip verkopen. Echter komt de vrouw van blauwe Zack met een briefje van
de rentmeester om de zaak aan te houden.
De 23e juli gaat hij naar Wemeldinge om informatie over Coppen de Naeyere en Wisse in
te winnen. Omdat alle mensen in het veld zijn kan hij die dag niets doen. De volgende dag
reist hij naar de parochie van Oosteinde om een dode jonge vrouw te zien, die bij de
pastoor had gewerkt. Dan keert hij terug in Wemeldinge. Tenslotte neemt Cornelis
gedurende 9 dagen deel aan een zoektocht in Middelburg en Veere in opdracht van de
rentmeester om een boef en spekhaler te zoeken. Deze is (of zijn) echter gevlucht.
1 1 augustus is hij met 2 dienaren op het schor van Lodijke om daar de moordenaar van de
zoon van Marten Hughenzoon van Kruiningen te vinden. Deze is echter overgevaren (2
dagen).
Daarna meldt hij dat hij met 4 dienaren 4 dagen in Goes is geweest tijdens de Goese markt
om met de rentmeester te communiceren over diverse zaken, die zijn officie aangaan. Hij
wint ook informatie in bij de schout van Scrabbekercke ('s-Heer Abtskerke) en hij spreekt
91