T
ANDREAS
OOSTHOEK
M
U
SE
L
DE
KOFFER
DE
DROOM
UIT
I
begin oktober 1963
iets minder begin oktober 1963
oktober 1963
Een stukje Sztuki - Lodz -1938
HENRYK STAZEWSKI -1963
midden oktober 1963
I-
15
Gisteravond heb ik afscheid genomen van de koude
soldaten van het Alexandrlnskyparkje, vlak voor het Push-
kintheater. De bomen zijn er nu al kaal, te kaal voor de
scene, te kil haast voor een bois d'amour. De zes grote
zuilen van Rossi bieden in elk geval beschutting. Het park
heeft ijzeren deurtjes. Die worden 's nachts gesloten, om
andere redenen dan van staatsveiligheid.
Zo'n laatste blik op hartje stad met een legergroene tri-
omphboog, de paleizen van vorsten en prinsen, het bij
na winterse water waarin een toegetakelde Raspoetin
werd nageblust, de stukjes Venezia, Amsterdam, Kopen
hagen en de Toscaanse kwartieren, zo'n laatste blik
geeft Je voor duizend kilometers bagage mee.
Is het geluk ook met de reiziger? Hij staat en wacht op
een koud perron, temidden van knersend ijzer en getor
menteerd mensvolk dat zojuist de kop van de aldag
heeft gebeten. De smaak viel weer niet mee.
De reiziger wordt geacht op tijd in te stappen en vervol
gens gelaten te wachten op het enig waarachtige uur
van vertrek. Dat uur is opgeschreven maar staat niet vast.
Al die machines, al die mensen. Wat te denken van de
wachtende kantoren vol andere mensen, de fabrieken
vol andere machines? Wat te denken van al die reiss
chema's die nu al in de war zijn?
In Zacisze dwalen de ogen. In Moniuszki kent het ruls-
chend groen, dat al veel geel en bruin heeft geadop
teerd, het oud geheim.
In het theater zag ik een blonde Pool met een miniscule
cache in lamé en goudlaarzen, zo'n plakplaatje voor
het Album der Onvergetelijken. Ik vermoed zijn collegae
werk, dat wel.
Ik heb het schilderij nog eens bij de prof Roth thuis kunnen
zien, de Zürcher Bergstrasse, in de mooie salon met de
grote Le Corbusier en een piepkleine Henri van de
Velde. De score? Juist, 45 x 45 cm.
Dat soort grappen betekent dat er tot in de eeuwen der
eeuwen hoogstnuttige Grote Inventarisaties zullen zijn.
Het geluk is met de kunsthistorici.
De reiziger heeft zijn boek en zijn hoofd vol verleden dat
zo langzaamaan eens aan wat toekomst moet gaan
doen. Omzien? Zijn koffer heeft geen luchtgaten en is bo
vendien te klein voor een schooiertje van de Gostiny
Dvor, om van zo'n Pushkin-edelkozak of een inventarise
rende student maar te zwijgen.
De nu nog verre toekomst heet Lodz, Polen, een
grauwe stad vol oude industrie. Het hart van die stad is,
naar mijn berekening, het Sztuki-museum, een merkwaar
dig eiland in een niet héél schone zee.
Dat betekent schudden tussen de rails, berken, stilstaan,
berken, berken, stilaan stilstaan. Het betekent ook Luga,
Pskov op het staartstukje van Estland, Daugavpils aan de
Dina in het eveneens geplaagde Letland, een uren du
rend oponthoud in Vilno aan de Litause grens, bij Grodno
sukkelend Polen binnen, de Bug over op weg naar
Warschau en dan nog zestig troosteloze kilometers naar
het zuidwesten, dwars door het rookgordijn van een
krakkemikkig aandoende industrie.
Vooral veel vrouwen in de trein, tassen en mandjes, klok
kende rokken, hoofddoekjes, rijglaarsjes, franje. Solang
wie es noch Frauen gibt ist Poland nicht verloren, heeft
eens een tekstdichter geschreven. Poland kan, ob
blond ob braun, voorlopig vooruit.
Het Is nog vroeg maar de kleine Jongens met de zwe-
mogen die de armoe een kort moment uit de Gostiny
Dvor jagen, lopen al op straat. Het station is koud. Er Is
enige bedrijvigheid van marcherende soldaten. Arbei
ders zijn in de weer met enorme portretten en rode leu
zen. De dag van de Grote Revolutie
nadert immers en die zal men nooit meer zónder af
doende voorbereiding laten verlopen.
Lodz heeft zo'n gekruiste L die men zeer vet uitspreekt
zodat de spraakkunstenaar -als zijn tong inmiddels niet ui
teengevallen is- in de buurt van een opmerkelijkeW
komt. De O wordt een Oe waarna nog slechts de llcht-
sissende uitgang gedeeltelijk binnen de verwachtingen
der phonetiek valt.
Dit Lwloedzzj bereidt den reiziger wondere vreugden.
De inwoners hebben nooit goed kunnen wennen aan
de naam Litzmannstadt, enige jaren lang opgedrongen
door het moordend moffenspul dat altijd al verdachte
bedoelingen met het land had. Ze houden, regiem of
geen regiem, toch maar vast aan de eigen vrijheden.
Fundamenteel. Het is er niet rijk maar men maakt er wat
van. De reiziger, opgegroeid met Marshallhulp en an
dere wetten, moet niet teveel merken van dat deel van
de ellende.
Zijde en katoentjes, ronkend metaal en rokende chemie
bepalen de dag. Maar ook: de universiteit, de filmakad-
emie, het museum, de kroegen, een enkel restaurant.
Zo'n universiteit, Trezzini in het rood, is een belevenis: ieder
die filosoof zegt te willen worden is het al en dus ontstaat
enige ruimte voor het Kafé vlak achter het gigantische
boekhuis aan de Newski waar men alle schrijvers hééft
maar slechts zelden mag verkopen. De boekhandel als
verglfkast.
In dat Kafé is zeer omstandig gesproken over een
evenement van betekenis: de periodieke Grote Inven
tarisatie. Het betekent dat de bezittingen van de Hermi
tage, dat mer a boire, worden geteld en nagezien, dat
de beschrijvingen worden getoetst en de kataloog
wordt bijgesteld. De jongste kataloog stamt uit 1958. Al
dat werk is niet helemaal voor niets. Zo verdween bij
voorbeeld - nogal pijnlijk - een van de trotse trekkers, de
meters grote Kruisiging van Petrus van het werkstaatje
van Caravaggio. Er waren, terecht, teveel twijfels over
de authenticiteit van het doek. Er rest de Hermitage nu
nog één Caravaggio, genuine, maar dat is dan wel de
Luitspeler. (Wat denkt U, Is dit een jongen of een meisje?
vraagt de gids, schalks wijzend naar het aanvallig jong
mens dat voor verdergaande instrumentatie gescha
pen lijkt.)
De grap van de Grote Inventarisatie is steeds weer het
maatverschll. Een schilderij dat in elk boek twee bij twee
meter wordt gegeven, blijkt nu 2.05 x 2.05 geworden te
zijn. Schilderijen op de groei dus. Of dat kan? Zeker kan
dat en niet alleen in Rusland.
Zo kreeg de Zwitserse Corbusier-adept Alfred Roth in 1930
een zeer fraaie Mondriaan, volgens Mondriaan en vol
gens Roth 45 x 45 cm. groot. Dat was 1930. In 1955 verhuis
de het doekje tijdelijk naar het Haags Gemeentemu
seum. Daar kwam men uit op 48 x 48 cm maar na enkele
jaren zette de groei pas goed door want in Jaffé's ge
prezen standaardwerk bereikt de overwegend rode
compositie al 51 x 51 cm. Een enigzins gezwollen boek-
lk laat met Leningrad een heel klein beetje Petrograd en
een grote brok Petersburg achter me. Het is vroeg, de
herfstzon komt op, krachten en draagt het eerste echte
goud aan dat hiér in weken te zien was. Goud op de
Newa, de brede poort naar de open zee, watergate.
Wat we tot nu toe zagen was verguldsel op hout, zoiets
als de eerste koningskroon van het verre Holland. Wat
heeft de wereld daar -heel wat minder zuinig want on
bedaarlijk- om gelachen. Het is ermee als met al dat
hout dat met een laagje marmerschildering de rijke ver
lokkingen van de steengroeve In beeld tracht te bren
gen. Ik neem maar aan dat de term Verlakkerij er recht
streeks aan ontleend is.