f
36
met de toen nog bestaande ledén-directeurenden 21 Oc
tober jl. gehoudende nieuwe wet is vastgestelddie met
den 1 Januarij van dit jaar in werking is getreden. Door
haar is een einde gemaakt aan de onzekerheidduisterheid
en dubbelzinnigheid, die het noodwendig gevolg was gewor
den van de velerlei aanvullingen en wijzigingen zonder eenig
vast stelsel in de oorspronkelijke statuten van het jaar 1769
bij besluit of van directeurenof van het zoogenaamd per
petueel committé, achtereenvolgensin de jaren 1801, 1814,
1823, 1834 en 1 848 gemaakt. Ook van de latere bepalingen
van het jaar 1861 is niet alles behouden kunnen worden.
Bij deze nieuwe organisatie heeft men echter getracht zoo
veel mogelijk in den geest der oprigters te handelendaarbij
is alles opgenomen wat tot het wezen en den werkkring van
het genootschap behoort; wat vroeger bij afzonderlijke regle
menten was geregeld, heeft ook daarin zijne plaats gevonden;
men heeft naar volledigheid gestreefdof men haar heeft
bereikt, dan of er nog leemten in het veelomvattend werk
zijn overgeblevenzal de toekomst leerendie wij in ieder
geval thans met meerdere gerustheid te gemoet gaan.
Sedert November 1865 is het aantal directeuren met vijf-
en-twintig vermeerderd; nog in diezelfde maand werden als
zoodanig aangenomen jhr. P. C. de Casembeoot te Tholen
en de heer J. H. Paehlig alhier, welke laatste echter in
het vorige jaar wegens verandering van woonplaats we
derom voor het directeurschap heeft bedankt.
In 1865 werd nog directeur de heer mr. J. G. Speengee
te Oostkapelle.
In 1866 traden in die betrekking achtereenvolgens tot het
genootschap toe de heeren P. D. Speengee, jhr. mr. L. P.
van Panhuijs, J. H. Snijdees, J. K. Peedeeiks, mr. P.
Roeteet Tak Ez., mr. J. Eemeeins en G. W. van dee
Geonden allen te Middelburgmr. C. van Cittees te
Heinkenszand en mr. W. N. Lantsheee te 's Gravenhage.
De heer van dee Geonden, in het najaar van 1867 deze pro-
37
vincie verlatende, verlangd^ook toen niet langer als direc
teur te worden aangemerktterwijl de heer Peedeeiks mede
in het vorige jaar het directeurschap heeft opgezegd.
In 1867 werden benoemd de heeren jhr. A. W. Teding
van Beekhoüt, J. de Kantee, mr. J. van de Ge aft
J. O. Luteijn jhr. mr. M. W. C. de Jonge en M. Peak-
ken alhier, benevens de heer mr. G. van dee Lek de
Clekcq, te Zierikzee.
In 1868 de heeren mr. J. van dee Lek de Cleecq,
W. P. van Visvliet, mr. H. C. A. Thieme CAz., en nog
in de eerste maanden van dit jaar de heeren J. P. W. Con-
ead B. A. Veehei j en P. de Beuijne allen binnen
deze stad met der woon gevestigd.
Door verandering van betrekking en dientengevolge ook
van woonplaats, zagen wij sedert November 1865 nog van ons
scheiden de heeren U. baron thoe Schwaetzenbeeg en Ho-
henlansbeeg, W. J. Veekuijl en mr. J. Spook.
Slechts een tweetal directeuren zijn ons in dien tusschentijd
door den dood ontvallen, in 1866 jhr. mr. Johan van Rei-
geesbeeg Veksluijs al sedert 1826 directeur van het ge
nootschap, welks kabinet van munten en penningen door
hem niet alleen met vele zeldzame exemplaren is verrijkt,
maar dat ook geruimen tijd in hem een kundig conservator
heeft mogen bezitten; in hetzelfde jaar de heer Zachakias
Snijdek, wiens verdiensten jegens het genootschap, als naauw-
gezet thesaurier, gedurende eene reeks van jaren aan velen
uwer niet onbekend zijn en wiens belangstelling nog onlangs
is geblekentoen hij kort voor zijnen dood de merkwaardige
buizen, die als eene eerste proeve der door Zachakias Jans
sen uitgevonden verrekijkers worden beschouwden waar
over straks ter zijner plaatse nader zal worden gesproken,
aan de verzameling van oud- en zeldzaamheden heeft bemaakt.
Talrijker zijn de offers, die de dood in dien tusschentijd
onder onze leden heeft geëischt.
In 1866 verloren wij uit ons midden den algemeen ge-