20
het licht zag, blijkende onder anderen daaruit dat het
genootschap alstoen 58 directeuren en 135 leden telde.
Het genoemde cijfer van directeurenwier contributie
krachtens art. 15 der grondwet, gebragt was op zes zeeuw-
sche rijksdaalders en waaromtrent de vroeger vermelde on
regelmatige inningzooals die te Ylissingen had plaats gegre
pen was opgehoudenstelt ons eenigzins in staat om over
het finantiewezen van het genootschap destijds te oordeelen.
Had men niet voortgegaan met het loffelijke eertijds gegeven
voorbeeld te volgen om de kas te gemoet te komen door aan
zienlijke bijdragen tot het uitschrijven en bekroonen van ver
handelingen (ss) en door het geven van belangrijke geschen
ken dan zoude weldra gebrekuitputting en hare ramp
zalige gevolgen voor de deur hebben gestaan.
Eene van de belangrijkste giften ontving het genootschap
van Koning Lodewijk die, den 18 December 1806 protec
tor gewordendrie jaren na zijne verheffing tot Koning van
Holland ons gewest bezocht en den 15 Mei 1809 het genoot
schap bezigtigd hebbendeaan hetzelve en aan het natuur
kundig gezelschap gezamenlijk eene som toelegde van zes dui
zend guldenin schatkistbilletten. Yan deze som is aan
laatstgenoemd gezelschap twee duizend gulden afgestaan.
Hoe kort mogt men zich in het beschermheerschap van
dezen vorst verheugen. Nog dat zelfde jaar nam het reeds
een einde en moesten onze landgenooten in de bekende ver
klaring van den generaal Gilly op oudejaarsdag het verlies
vernemen van onze onafhankelijkheid (24).
Ik moet mij onthouden van in bijzonderheden te treden
omtrent de inlijving van ons land in het Fransche keizerrijk,
die niet regtstreeks in verband staan tot ons genootschap en
kan mij alzoo bepalen tot de vermelding van het feit, dat
Napoleon, bij zijn bezoek aan Middelburg in 1810, zich
niet verwaardigd heeft om eene commissie van het Zeeuwsch
genootschap, die zich ter audiëntie had aangemeld, af te
wachten en dat overigens de sombere stemming en de wre-
21
vel, die zich in de gemoederen bij alle rangen en standen
der maatschappij in ons land gevestigd haddenhoogst on
gunstig op de intellectuele sfeer terug werkten en alvast in ons
genootschap alle wetenschappelijke bedrijvigheid ten eenen-
male verlamden.
De herstelling van onze nationaliteit mogt haar wederom
min of meer opwekken. Weldra (19 September 1814) kon
het genootschap in den Koning der Nederlanden, Willem I
zijn nieuwen beschermheer begroeten en het bezoek dat hij
drie jaren later (9 Augustus 1817) aan het museum bragt
en bij welke gelegenheid aan Zijne Majesteit een verzoek
schrift behandigd werdstrekkende om eene jaarlijksche toe
lage uit 's lands kas te mogen genietenhad eene gift van
f 1000, edoch voor éénmaal, ten gevolge.
Intusschen hadden de gedurige staatsomwentelingen in ons
vaderlanddie thans gelukkig geweken warenaan het
genootschap reeds eene kwijning bezorgddie het nimmer
geheel is kunnen te boven komen. Slechts langzaam ging
men voort met het uitgeven van gedrukte stukken; in 1808
van twee afzonderlijke verhandelingen, in 1809, 1815, 1816
en 1817 telken jare van één stuk, wier bijeenvoeging in
het jaar 1818 het tweede deel van Nieuwe verhandelingen heeft
uitgemaakt.
Uit dezen tijd echter dagteekenen merkwaardig praktische
geschriften op algemeen gebied of aan gewestelijke en plaat
selijke toestanden ontleend en bijaldien het genootschap
hierdoor zijn wetenschappelijk aanzien heeft kunnen staande
houden, dan getuigt de aanzienlijke uitbreiding van zijn
zamenstellend personeel van de belangstelling, waarin het
alstoen deelde, daar het op het eind van 1817 niet minder
telde dan 79 directeuren; 137 leden; 2 correspondenten
in Oost-Indië en 3 correspondenten in West-Indië.
Daarbij werden de vergaderingen geregeld en naauwTgezet
bijgewoond aanzienlijke geschenken vloeiden het genootschap
bij voortduring toe en geene plaatselijke gelegenheid, waarin