24 genootschap ingevoerd de plaatsing van zijne overschotten op de grootboeken der gevestigde Nederlandsche schuld (S1) enz. Ondanks dat alles intusschen leed het genootschap ken nelijk aan een toenemend verval. Te vergeefs zag men naar de middelen uit om het gevaar te ontgaan. De beantwooïding van prijsvragen, bij iedere algemeene vergadering uitgeschrevenverflaauwde gaandeweg en vermits daardoor het materiaal voor den druk uiterst schaars werd, zoo besloot men de uitgave van Verhandelingen te vervangen dooronder den naam van Archiefmededeelin— gen voornamelijk in betrekking tot Zeeland, door directeuren of leden daartoe bestemdin het licht te geven (82). Ook begreep men in 1860, dat het telkens bij vernieuwing uitschrijven van prijsvragen, waarvan de beantwoording en bekrooning tot de zeldzaamheden begonnen te behooren kon worden gestaakt en werd deze oorspronkelijke instelling en overoude gewoonte afgeschaft. Het is waar, den 1 December 1859 werd nog een lees- inrigting in het genootschap aangelegd (ss) maar van haar konden slechts directeuren en die leden eenig genot hebben, die zich door eene jaarlijksche contributie den toegang tot haar verschaften. Kortomiedere poging om het leven in het genootschap op te wekken, bleek op zich zelve ontoerei kend iedere maatregel daartoe genomen scheen af le stui ten op eene zekere lijdelijkheid en op een berusten, waarvan de grondslagen in de oorspronkelijke eigenaardige inrigting van het genootschap gelegen waren. Dat ik niet overdrijf zal gereedelijk worden toegegeven, wanneer men overweegt, dat na den dood van inr. S. de Wind in 1859, niemand gezind scheen om den ledigen voor- zittersstoel in te nemen en om bij den bestaanden toestand de verantwoordelijkheid te aanvaarden, die een blijvend pre sidium noodwendig zoude opleggen. De stand van zaken was dan ook hagchelijk. Het genootschap scheen op den weg van eene tweede ontbinding, al hebben de omstandigheden, 25 die het er thans op bragten een ander karakter bezetenen werkelijk behoorde het tot de reeks van uitgebluschte vul kanen, bij welke onze geniale Geel eenmaal de genoot schappen in ons land vergeleken heeften evenmin als het genootschap weleer in Vlissingen kon blijven leven, even zeker moest het ophouden te vegeterenzooals het deed in Middelburg. Eene belangrijke reorganisatie heeft deze noodzakelijkheid kunnen verhoeden en een nieuw tijdvak voor het genoot schap geopend, nadat de overgang daartoe eene doelmatige voorbereiding, bij welke wij nog even moeten stilstaan, ondergaan had. Yelen zijn de denkbeelden geweest, die nu en dan geop perd zijn om tot een verbeterden toestand te geraken. Men moest in sectiën vergaderen volgens sommigen alsof de ge schiedenis van het genootschap niet lang reeds de bezwaren van eene splitsing in afdeelingen had leeren kennen (84)de regten van de leden moesten worden uitgebreid volgens an deren alsof het bezit van regtenwelke dan ook in staat zoude geweest zijn om in eenig opzigt den wetenschappelijken zin te bepalen: men behoorde de wet te herzien volgens nog anderen, en niet zonder grond werd dit laatste denk beeld door velen gedeeld. De wet toch was verouderd, schier een geheim van het bestuur en maakte zeker niet meer aan spraak op den lof, dien mr. Lambrechtsen haar vijftig jaren geleden toebragt. Wanneer wij," zeide hij in 1818 „de „grondwet onzer maatschappij in het jaar 1801 bij de „vestiging in dit museum vernieuwd inzien, bekoort ons hare eenvoudigheidklaarheid en doelmatigheid." Yoorons nu had zij reeds sedert geruimen tijd de aangegeven aanlok kelijkheden verloren; de vermelde jaartallen schenen het denk beeld van eene wetsherziening alvast niet wegens ontijdig heid te wraken, maar het is u waarschijnlijk nog niet ont gaan, hoe deze ten jare 1853 beproefd ten eenenmale mislukt isomdat zijzoo als later gebleken iseene voorbereiding

Tijdschriftenbank Zeeland

Jaarverslagen en naamlijsten KZGW 1817-1906, 2018 - heden | 1869 | | pagina 17