30 bruik te mogen maken van hunne vergaderzaaltot het hou den van dezeaan de herdenking van het honderdjarig be staan gewijdevergadering Maar genoeg om iedere bedenking tegen eene overdrevene opvatting van den toestand te doen wegvallen en om te con stateren dat het genootschaprijk aan materieel voor intel lectuele behoeften en op veelzijdige wijze dien rijkdom doende uitstralen, eene gewigtige en in vele opzigten eene onmis bare plaats inneemt in het sociale leven. Ik meen uit het verledene met zijne onheilspellende teekenen u te hebben gebragt tot de waardering van het oogenblik met zijn opgehelderd voorkomen. Het zal aan ons zijn om te doen blijken, dat wij van onzen tijd bewust zijndat wij de eischendie ons gesteld zijnbegrijpen en dat de toekomst van het genootschap ons ter harte gaat. Hoe die toekomst moge wezenzij kenmerke zich door een inwendig leveneen levendat uitwendig belangstelling blijft inboezemen en dat getrouw bevonden wordt aan de kernachtige spreuk door onze vaderen voor hetzelve aange nomen f/ Non sordent in undis Met deze spreuk open ik de 60® algemeene vergadering van het genootschap. De heer K. R. Pekelharing bedankt uit naam van de aan wezenden den voorzitter voor het gesprokene en verzoekt, dat de feestrede zal gedrukt wordenaan welk verzoek dat algemeenen bijval vindt, alsnu is voldaan. De heer mr. A. E. Sifplé, lid des genootschapsdaarop het woord bekomen hebbendespreekt in dezer voege de vergadering toe: 31 Mijne Beer en BestuurdersDirecteuren en Leden. Wanneer wijin den geest der middeleeuwsche wijsbe geertede als godinnen voorgestelde zeven vrije hmsten op een rots te midden der onstuimige barenin ons wapenschild gezeten vinden, terwijl het „non prdent in undis" ons tevens de ligging van ons gewest en den oorsprong onzer instelling als een in Zeeland gevestigd en door Zeeuwen gesticht ge nootschap herinnert; dan hechten wij ons zeker niet aan dat zeventalmaar het is ons de zinnebeeldige voorstelling van alle mogelijke kunsten en wetenschappen, omdat iedere week in zeven dagen hare voltooiing verkrijgt. Doch worden alle kunsten en wetenschappen wel in ons midden beoefend Zeker neen! indien men alle mogelijke vakstudiën bedoelt; maar ook zeker ja als men het onderling verband van alle wijzigingen der verschillende richtingen van onzen geest in aanmerking neemten met Cicero erkentdat een gemeen schappelijke band alleswat tot de hoogere beschaving be trekkelijk is, onafscheidbaar vereenigt. In alles wat wij waarnemenzien wij zelfs niet anders dan de duizenderlei vormenwaarin het volkomene en oorspron kelijke leven voor onze zinnen zich afspiegelt. Daarom mag ik u toeroepen Niets wordt ons te aanschouwen gegeven, Dan in dat omsluierend kleed Van 't allesbezielende Leven Dat lichaam en stoflijkheid heet. Wij roemen diens vormen en kleuren, Maar eeren zijn krachten het meest. De nevelen dunnen en scheuren De stof openbaart ons den Greest. Die geest is van alles het Wezen Zijn wisselend voertuig de Stof. Zij hij dan het hoogste geprezen Al deelt zijn gewaad in den lof.

Tijdschriftenbank Zeeland

Jaarverslagen en naamlijsten KZGW 1817-1906, 2018 - heden | 1869 | | pagina 20