56
Op uitnoodiging van het bestuur hebben de conservatores
der verschillende verzamelingen zich bereid verklaard om,
voor zooverre zij daarvoor vatbaar waren, een beschrijvenden
inventaris van ieder harer op te maken. Met het drukken
van enkele daarvan is reeds een aanvang gemaakt, terwijl
het voornemen bestaat om ze gezamenlijk met de handelin
gen van deze vergadering uit te geven; op die wijze zult gij
allen het best in staat zijn om zelf over den toestand en de
waarde van onze bezittingen te oordeelendie alle in meer
dere of mindere mate aan Zeeuwsche belangen zijn gewijd.
Onze vogels bevinden zich, dank zij de voortdurende
en onvermoeide zorgen van den conservator dr. L. J. de
Marree in den besten staat. Slechts enkele inlandsche
vogels missen wij nog, terwijl de aanwinst in den laatsten
tijd zich bepaald heeft tot een mannelijk exemplaar van de
groote rietgans (anser segetum) en van de meerkoet (fulica atra),
alsmede van een vrouwelijk exemplaar van de kerkuil (stix
flammea) en van het waterhoentje, van beide welke laatste
wij reeds de mannelijke exemplaren bezitten.
Het belangrijk geschenkdoor den gezagvoerder van het
barkschip Suzanna en Elisabeth van deze stad den heer D. H.
VAN DER Heijde ons aangebodendoch met diens goedvinden
aan de rijks hoogere burgerschool overgedaanbestaande uit
een twee-en-twintigtal uitheemsche vogels, hoofdzakelijk van
het eiland Ternateis mede bij onze collectie geplaatst.
Dit laatste is ook het geval met het insgelijks aan 's rijks
hoogere burgerschool toebehoorend vogelbekdier (ornithorhyn-
chus paradoxus) dat echter deel uitmaakt van de natuur
kundige verzamelingdie onder toezigt van den kundigen
conservator, dr. J. C. de Man, telken jare in belangrijkheid
wint. Het is grootendeels aan zijne beinoeijing te danken,
dat zij wederom met een zestigtal nieuwe voorwerpen is ver-
57
rijkt, waaronder vijftien welke hij zelf heeft verzameld. De
overige zijn deels aangekochtdeels geschonken door de hee-
ren J. K. Frederiks en D. H. van der Heijde alhier, W. H.
Messer, te Westkappel, J. Loijsen Dillié te Arnemui-
den en C. D. Tielenius Kruythoee, te Domburg. Vooral
onderscheiden zich daaronder de voorwerpenafkomstig van
de heeren Frederiks en Messer, welke meerendeels onder
de Zeeuwsche kusten tehuis behooren.
Bijzondere vermelding verdient daarbij de in November 1867
te Westkappel aangespoelde maanvisch (orthragoriscus aspera
Bonap. seu mola), die tot dezelfde soort behoort als de door
prof. Harting in de verslagen der koninklijke akademie van
wetenschappen afgebeelde en beschrevene. De onze is echter
iets kleinerdaar de lengte van den snuit tot de staart niet
één el acht en veertig, maar slechts één el dertien duim
bedraagt, waarbij men echter nog iets moet voegen voor
het indroogen; het vermoedelijk gewigt was tachtig kilo.
Het vreemde gevaarte werd te Leiden opgezet en prijkt thans
in ons museum op de kamerwaar de Fauna van Zeeland
wordt bewaard 1). Ten jare 1867 is daarbij eene anthro-
pologische afdeeling gevoegd, waarbij men zich vooral ten
doel stelt, de uit oude begraafplaatsen voor den dag ko
mende echte Zeeuwsche schedels te verzamelen. De reeds
tamelijk uitgebreide collectiedoor dr. de Man zeiven bij-
eengebragtis in het bezit van het genootschap overgegaan
en werd aangevuld met de hiervoren reeds vermeldedoor
den directeur jhr. mr. J. P. Boddaert achter Westhove op
het strand gevonden doodshoofdenen met de schedelsin
oud Noord- en Zuid-Beveland opgegraven. Voor verdere
bijdragen van dien aard houden wij ons zeer aanbevolen.
j
welke achter dit verslag zal gevoegd worden hebben wij daarvan ter dezer
plaatse niet afzonderlijk melding gemaakt.
Ï)~~d7"maanvischdoor prof. Hakting beschreven en door Z.H.G.
orthragoriscus ozodura genoemdis in alle dimensies eenigzins grooter dan
de onzeterwijl de kenmerken overigens schijnen overeen te komen. Beide
zijn aangespoeld in November 1867; het exemplaar van de Helder was
vrouwelijkhet onze mannelijk. Ook vóór omstreeks acht jaren spoelde een
dergelijke visch te Westkappel aan.