4 C. Borsius, Y. van Lissif mr. C. J. Fokker, jhr. mr. C. de Jonge, dr. F. Seelheim en H. P. Winkelman. De voorzitter, dr. A. A. Fokker, opent de vergadering, ter viering van het eeuwgetijde bestemd, met deze feestrede Mijne Meer en Directeuren en Leclen Bijaldien de taak, door de gewoonte aan den voorzitter opgelegd om de algemeene vergadering van dit genootschap met eene toespraak in te leideneene gewigtige isdan is zij zulks op dit oogenblik in dubbele mate, niet alleen om dat die vergadering voor de eerste maal na de invoering der herziene grondwet gehouden wordt, maar ook en wel bijzon der omdat gijop het deswege gedane voorstel van het uit voerend bestuur, goedgevonden hebt te bepalen, dat bij die gelegenheid het honderdjarig bestaan van het genootschap zoude in herinnering worden gebragt. In de mate als die taak thans gewigtig kan genoemd wor den is zij voor mij, aan wien de bekleeding van het voor zitterschap gedurende dit jaar mogt te beurt vallen, ver- eerend; en al staat ook bij mij de overtuiging vast, dat zij aan betere handen had kunnen worden toevertrouwd, dan aarzel ik toch niet om haar met ingenomenheid te aanvaar den, omdat zij mij de gelegenheid verschaft om bij u, naar ik vertrouw, een gebillijkt oordeel te vestigen omtrent den vroegeren en voortdurenden werkkring van het genootschap en tevens de overtuiging, waartoe de studie van zijne ge schiedenis mij gebragt heeft, dat onze instelling op honderd jarigen leeftijd hare bestaansreden niet verloren heeft en dat hare roeping alsnog geenszins vervuld is. Ik gevoel mij te meer tot de aangegeven taak aangetrok ken omdat ik meen te kunnen veronderstellendat de lotge vallen van het genootschap, verholen in een stapel van lijvige folianten waarin zijne verrigtingen zijn opgeteekend, bij het meerendeel uwer slechts ten deele bekend zijn. 5 Wel is waar nu en dan heeft' aet genootschap te Ylissin- gen, als een voorberigt tot zijne Verhandelingen, eenige aan- teekeningen uit de notulen medegedeeld onder den naam van Historie van hei Zeeuwsch genootschap te Vlissingen later heeft mr. N. C. Lambrechtsen uit die lijvige notulen-boeken een belangrijk destillaat getrokken en de lotgevallen van het genootschap gedurende eene halve eeuw in eene vlugtige schets in hoofdtrekken aangeteekendnog onlangs werd u een merkwaardig volledig overzigt gegeven van 's genoot- schaps stoffelijken toestand tot aan het jaar 1801; maar eene doorloopende geschiedenis van het genootschap in geschrifte zal men te vergeefs zoeken. Het zoude, vrees ik, met uwe stemming op dezen dag niet overeenkomenwanneer ik u op eene voorlezing van het bedoelde desideratum wilde onthalen; maar toch leveren de lotgevallen van het genootschap zoo vele karakteristieke bijzon derheden op, dat ik niet alleen geen bezwaar maak om uwe aandacht op eenige van dezelve te vestigen, maar dat zelfs de mededeeling er van mij toeschijnt uitermate geschikt om uwe belangstelling op te wekken in eene inrigtingdietrots de- stormen die over haar zijn heengetrokken en in weerwil van een hoogen ouderdom is behouden gebleven en die onze ingenomenheid met dat behoud regtvaardigt. Uwe meer malen ondervonden welwillendheid zal zich, bij het volvoe ren van de taak, die ik mij heb afgebakend, niet verloo chenen. De geschiedenis van het genootschap kan in drie tijdvak ken gesplitst worden. Het eerste tijdvak omvat de oprigting van het genootschap en zijn bestaan te Ylissingen tot aan zijne verplaatsing naar Middelburg, en loopt van het jaar 1769 tot 1801. Het tweede tijdvak vangt aan met die verplaatsing naar Middelburg en sluit zijne lotgevallen en handelingen aldaar in tot aan den dood van den laatsten permanenten voor-

Tijdschriftenbank Zeeland

Jaarverslagen en naamlijsten KZGW 1817-1906, 2018 - heden | 1869 | | pagina 3