8
dat eene benoeming van honoraire leden plaats had; nog 27
hunner, buiten de twee genoemden werden in den loop van
1768 aangesteld en de opmerking dat het meerendeel hun
ner tot de godgeleerden behoorde verdient daarom vermel
ding om dat velen uwer zich zullen herinneren hoe nog
lang in hun tijd het voorvaderlijk beginsel om de predi
kanten te dezer stede allen zonder onderscheid onder de
leden op te nemen is gehandhaafd.
Nog was de reeks van voorbereidingen in het genoemde
jaar niet gesloten. Een aantal verhandelingen en bijdragen
in de vergaderingen voorgelezen of door honoraire leden
toegezonden was in voorraadzoodat men reeds den 12
Augustus een contract kon aangaan met een drukker te Mid
delburg omtrent de uitgaaf van een bundel onder den titel
van Verhandelingen 1". deeldie in 1769 in het licht ver
scheen, opgedragen aan Z. H. Willem Y, Prins van Oranje
en Nassau die kort te voren het aanbod om beschermheer
van het genootschap te zijngoedgunstig had aangenomen.
Het was op den 29 Januari 1769 dat het genootschap op
den vasten grondslag gevestigd werd, waarop het bestemd
scheen te moeten verblijven en dat hetafgescheiden van het
Fransche leesgezelschap, die eigenaardige inrigting erlangde, die
het immer van andere genootschappen onderscheiden heeft. De
bestaande ordinaire en honoraire leden werden naar eigen
keuze geschift in directeuren, die ieder jaarlijks vijf dukaten
zouden betalen, en in leden die zich tot het houden eener
leesbeurt of tot het inzenden binnen zes jaren van eene ver
handeling zouden verbinden. Opvolgend werd het gebouw
op dezen grond opgetrokken. De afzonderlijke vergaderin
gen van de directeuren en de gecombineerde met de leden,
hetzij als perpetueel comité of als eene jaarlijks algemeene,
werden geregeld overeenkomstig eene aangenomen uit negen
artikelen bestaande wet, en nadat een program was vastge
steld waarbij de twee eerste prijsvragen werden uitgeschreven
en dat weldra in het licht zoude gegeven worden, besloot
9
men op het eind van Februari om onder overlegging van
een afschrift daarvankennis te geven van de verandering
die het genootschap ondergaan hadaan de Staten van
Zeeland en aan den magistraat van Vlissingen. De pligt-
plegingen van weerszijden bii die gelegenheid gewisseld voor
bijgaande constateren wij slechtsdat de Statenbij hunne
resolutie van 23 Maart 1769, het genootschap hebben be
krachtigd onder den titel van het Zeeuwsch Genootschap der
wetenschappen te Vlissingen
Yan dit tijdstip af vingen de werkzaamheden van het
genootschap aan met 29 directeuren en 54 leden en namen
zij weldra eene hooge vlugt, zoo door het uitschrijven en
bekroonen van prijsvragen als door het in het licht geven van
zijne Verhandelingenhet zich in betrekking stellen met andere
genootschappen en geleerde maatschappijenhet verzamelen
van boekwerken, van voorwerpen van natuurlijke historie,
van schilderijen, munten en penningen enz.; een en ander
met de hulpmiddelen, die aan hetzelve ten diensten stonden,
onder en in weerwil van uit- en inwendige omstandigheden
die niet bevorderlijk schenen aan den bloei van het genoot
schap, en waarvan wij de bijzonderheden weldra zullen leeren
kennen.
Gaan wij de reeks van Verhandelingen na, die gedurende
het tijdsverloop van 1769 tot 1792 in vijftien dikke boekdeelen
zijn uitgegevendan merken wij in de geschiedkundige voorbe-
rigten daarin geplaatst opdat het genootschap reeds kort na
zijne vestiging eene ongemeen sterke ontwikkeling erlangde,
dat het personeel van directeuren en leden van af het jaar
1769 tot 1789 steeds geklommen is, zoodat het in het laatst
genoemde jaar bedroeg 67 directeuren en 133 leden; dat het
de beoefening der wetenschappen hoofdzakelijk aanmoedigde
door het jaarlijks uitschrijven en bekroonen van prijsvragen
en dat het, aanvankelijk alvast, den toeleg verraadde om zich
de sympathie van de geleerden te verzekerendoor in zijne
Perhandehngen al die stukken op te nemen die ter plaatsing