12
zooals bekend isin deze ^euw moest nog het eerste kwar
taal voorbij gaan alvorens de belemmeringendie bij ons aan
het onderwerp in den weg stonden, waren opgeheven (5).
Practisehe vraagstukken intusschen en sociale belangen von
den van den beginne af aan bij het genootschap eene krach
tige bescherming en te verwonderen is het niet, dat het toen
malige schoolwezen zijne aandacht tot zich trok. Moest
eerst m 1806 de belangrijke onderwijswet tot stand ko
men, dan zijn zekerlijk daarop niet zonder invloed gebleven
de reeds m de voorafgaande eeuw door het genootschap
uitgegeven stukken het onderwijs betreffende (6).
Verlangt men een voorbeeld van 's genootschaps tusschen-
komst van anderen aard, wij vinden het in bemoeijingen
die het ten jare 1799 in het werk stelde bij de geleerde
genootschappen van London, Petersburg eu Napels, om mede
te werken tot de bevrijding uit de gevangenis van den na
tuurkundige Dolomieu (7).
Maar genoeg om eenig denkbeeld te geven van den om
vangrijken werkkring, dien het genootschap te Vlissingen
zich binnen eenige jaren geopend had, van de snelle ont
wikkeling, die het na 1769 onderging en van den zeldzaam
voorspoedigen roem, dien het zich inkorten tijd verwierf.
En toch was een en ander slechts voorbijgaande. De hulp
middelen, die aan het genootschap ten dienste stonden, waren
bij ongenoegzaamheid te zwak om een door in- en uitwendige
omstandigheden onnatuurlijk opgedreven bestaan duurzaam te
verzekerenen staatkundige gebeurtenissen werkten mede om
het genootschap in eene kwijning te doen vervallendie het
weldra ten ondergang deed neigen. Een blik op een en an
der zal ons de verklaring daarvan kunnen geven.
Wij noemden de hulpmiddelen van het genootschap onge
noegzaam en meenen, dat onze voorouders even onbedre
ven als wij zouden geweest zijnniet behoorlijk de kansen
berekend hebben van eene virtus post nummos. Geen Teij-
lee, geen Smithson was hun te gemoet gekomen en kenne-
13
lijk is men niet voorbedacht gefeest op een algemeenen bij
val en op eene aanmoedigingdie eene kostbare huishou
ding moesten ten gevolge hebben. Wel is waar zou bij eene
meer beperkte ontwikkeling en begrensde uitbreiding de aan
zienlijke jaarlijksche contributie door directeuren te voldoen
ruimschoots in de behoeften hebben kunnen voorzien
maar het bleek aldra dat vele directeuren niet zeer naauw-
keurig waren in de betalingen ofschoon het genootschap
reeds in 1775 van die titularissen bezat in al de zeven
vereenigde provinciënzoo scheen de uitbreiding van dat
personeel alras niet die voordeelen aan te brengenwaarop
men in billijkheid had kunnen rekenen. Jaarlijks toch moes
ten de directeuren in de vergaderingwaarin de rekening
van het afgeloopen jaar behandeld werd, vernemen dat velen
nalatig bleven in het voldoen der contributieterwijl het
achterstallig bedrag in 1788 de aanzienlijke som beliep van
560 18 11 (alzoo ruim 3360), en daar het genoot
schap geene andere noemenswaardige bronnen van inkomsten
bezat en men zelfs genoodzaakt was geweest om de jaar
lij ksche contributie van de directeureneertijds ten bedrage
van vijf dukatente verminderenzoo ware de toestand nog
hagchelijker geweestindien niet nu en dan aanzienlijke
giften van belangstellenden waren ingekomen zoowel strek
kende om daarvoor prijsvragensomtijds onder aangift van
het onderwerp (8)te doen uitschrijven als om er in an
dere opzigten een gepast en vrij gebruik van te maken (9).
Zeer welkom was in dit opzigt de vrijgevigheid van het
reeds genoemde Bataviaasch genootschap van kunsten en we
tenschappen dat het uitschrijven van prijsvragen met geen
vrucht zelf kunnende ondernemenin 17 7 9 en alzoo kort na
zijne oprigting eene som van f 315,11 voor prijsvragen naar
Nlissingen overzond en met die toezending eenige jaren on
afgebroken voortging, immers tot het jaar 1781, als wan
neer de betrekking tusschen de beide genootschappen ten ge
volge van den oorlog werd afgebroken.