78 Na het vertrek van den heer dr. F. Seelheim, in 1877 naar Utrecht, leidde de heer dr. J. C. de Man de werkzaam heden als vice-voorzitter. De heer P. M. de Ligny belastte zich voortdurend met het secretariaat. In den afgeloopen winter hield zij niet meer geregeld hare twee maandelijksche bijeenkomsten, maar vergaderde zij alleen dan, wanneer daarvoor eenigerlei aanleiding mocht bestaan. Hare werkzaamheden bestonden in het laatste vijfjarig tijd vak in het behandelen van allerlei onderwerpen van verschil lenden aard. Tot de belangrijkste daarvan kunnen gerekend worden de volgende te behooren. Dr. F. Seelheim. Mededeelingen omtrent verschillende door hem verrigte geologische onderzoekingen bij grond boringen in onderscheidene polders van Zeeland. Hier ont wikkelde dr. Seelheim voor de leden zijne meëning omtrent de oorzaak der oeverafschuivingen in Zeeland - dat het Zeeuwsche veen niet in zoet, maar in brak water zou ge groeid zijnen zijne geheel nieuwe denkbeelden omtrent den organischen oorsprong van het Glauconiet zand, dat volgens hem bestaan zou uit steenkernen van Myriaden van Foraminiferen. Een en ander is later breeder uiteengezet in de in 1879 door de Koninklijke Academie van Weten schappen uitgegeven verhandeling onder den titel van: '/Be grondboringen in Zeeland'''' en in de //Archives Neerlandaises." Echantillons van de daarvoor gediend hebbende gronden be rusten bij het genootschap. Tevens werden opgehelderd de teekeningen van de putboring te Goes. Ook werden door hem de laatste resultaten medegedeeld van zijn reeds afge loopen, en elders gepubliceerd onderzoek naar het zoutge halte op verschillende punten der Schelde. Dezelfde besprak later zijne scheikundige onderzoekingen omtrent Petroleum, waaruit scheen te blijken dat die stof, door lang in den -veengrond te verblijven, van aard veran dert. Aanleiding daartoe gaf het vinden van petroleum in 79 een stuk grond bij Schoondijkeop geringen afstand van de plaats waar petroleum was bewaard geweest. In eene andere vergadering besprak dr. Seelheim de in richting om zeewater drinkbaar te maken, zooals er eene te Vlissingen voorhanden is; verder den scheikundigen aard van de drinkwateren in Middelburg; de grondsoorten van een vliedberg onder Grijpskerke; de zoogenaamde zelk- asch van Zierikzee, die voor glasblazerijen in den handel wordt gebracht. De heer P. M. de Ligny sprak over de verschillen in waarde van de onderscheidene in den handel gebragte pep- sinesoorten. Dr. G. van Hennekeler sprak over de geluidsgolven en verklaarde daarbij den zoogenaamden Galton-Whistlewaarvan hij de doelmatigheid aantoonde om, met een medisch doel, de gevoeligheid voor hooge toonen bij onderscheidene in dividuen te bepalen. Dr. M. J. Bouvin vertoonde en verklaarde een uit Berlijn ontboden werktuig om Ozon in te ademenwaarbij hij aan toonde, dat dit werktuig in geen enkel opzicht aan de ver wachtingen, die men volgens de annonces daarvan moest koesterenvoldeed. Dr. A. A. Fokker besprak een te Gent verkocht wordend poeder tegen //brand in het koren.1' Ofschoon die stof zeer vergiftig was, had echter het scheikundig onderzoek van plantengegroeid op een met dat poeder bestrooid veld geleerd dat die planten zelve de stof niet bevatteden en dus onschadelijk waren. De heeren A. Walraven en J. H. Snijders spraken over dien //brand" en de middelen daar tegen. Op een anderen tijd helderde de eerste de zoogenaamde aardappelenziekte op en lag de resultaten over van zijn onderzoek van de door hem, in Walcheren gevondenverdachte en bepaald vergiftige planten, waaronder vooral de niet schaars voorhanden dolle kervel, in verband beschouwd met wilde selderij tot bespre-

Tijdschriftenbank Zeeland

Jaarverslagen en naamlijsten KZGW 1817-1906, 2018 - heden | 1879 | | pagina 44