door F. J. A.
Ode aan *n Jongeling die vooruit
22
KATHOLIEKE ILLUSTRATIE
ED
Be Slapende (Boeddha
k vond liet oiet practised
om ter wille van het ge
noegen van een dineetje
hij Ritz op het laatste nip
pertje mijn bagage naar
boord te moeten sieepen
en stelde voor, in een een
voudiger gelegenheid te
gaan middagmalen, als het
daar tijd toe was*
Keening moest zich gewon
nen geven» Ook zijn valies werd uit het depót gehaald
en de dienstman zou wel zorgen, dat het gansche zaakje
aan boord van de Empress of India in de East-India
Docks werd bezorgd» Als bedachtzame Hollander had
ik liever een taxi genomen en zelf mijn bagage naar
boord gebracht, dat zou mij tevens de gelegenheid heb
ben geboden, alvast eens kennis te maken met het
zeekasteel, dat voor eenige weken mijn woning zijn
zou* Maar Alfred voelde er niets voor om half Londen
door te rijdende schuit had hij trouwens al lang
gezien en er zouden nog dagen genoeg komen, dat
wij ze van onder tot boven konden bekijken» Dus
stelde hij voor, dat ik mij eerst eens wat zou gaan
opfrisschen in de een of andere fijne gelegenheid,
waar wij dan konden overleggen, hoe wij het overige
van den dag zouden doorbrengen»
Ik kon niet anders doen dan er mij bij neerleggen,
ik was immers gast» In mijn ongeduld om zoo spoedig
mogelijk de reis naar het avontuur te beginnen, gaf
ik niets om het mondaine gedoe van de Engelsche
hoofdstad maar toch moest ik bij mij zelf erkennen,
dat hoewel mijn zooveel jongere vriend de toebereidse
len voor de groote reis heel wat luchtiger opnam
dan ik, hij toch voor alles keurig had gezorgd»
De oude heer Keening was rustig in Manchester
gebleven en had zijn zoon een groote portefeuille
met papieren en zijn beste wenschen meegegeven»
Voor mij had hij ook een brief in de portefeuille
gestopt, inhoudende bijzondere instructies betreffende
het eigenlijke doel der reis» In de laatste dagen waren
er heel wat brieven tusschen Manchester en Amster
dam gewisseld en ik kon het er voor houden, dat ik
aangaande de handelsaangelegenheden, die ik in
Indië te behandelen zou krijgen, volledig was ingelicht»
Gedurende de reis zou ik bovendien nog volop ge
legenheid hebben, om alles nog eens door te zien
en opnieuw te bestudeeren» Nu hoefde ik er met
Alfred niet over te spreken, want dat was volmaakt
nutteloos de eerste en eenige poging daartoe werd
dan ook door den jongen man afgeslagen met de
woorden „Beste kerel, morgen zet ik je fijn in een
dekstoel en dan kan je drie weken aan een stuk al
die papieren doorwerken» Maar maak me nu niet
gek met over zaken te praten» Het eenige wat we nu
te doen hebben, is voor een goede lunch te zorgen
en te zien, dat we onzen middag op een geschikte
manier doorkomen»"
In het kantoor van het restaurant, waar wij de
lunch gebruikten, belde Alfred het scheepvaart
kantoor op en vernam tot mijn groote verlichting,
dat ai onze bagage in goede orde was aangekomen en
behoorlijk in onze hutten was opgeborgen»
Het weder, dat zich tot dan toe nog goed had
gehouden, was tegen een uur of drie plotseling om
geslagen* Het werd koud en er viel een dichte motregen»
Als twee goede vrienden brachten wij den dag zoo
genoeglijk mogelijk door, deden nog eenige kleine
inkoopen en ik voelde me gelukkig, toen we goed en
wel aan tafel zaten voor onzen laatsten maaltijd op
Engelschen bodem» Ik was moede en had den vorigen
nacht geen oog dicht gedaan mijn eenige wensch
was, rustig te dineeren en mij dan naar boord te laten
brengen» Maar Alfred had het weer anders beschikt
die jongen kon geen oogenbiik rust houden» „Weet
je wat we doen," zei hij, „we hebben nog veel te veel
tijd over, we gaan eerst nog een uurtje in een music
hall kijken en dan rijden we naar de dokken* Wat
zouden we ons hier blijven vervelen in dit doode res
taurant
Tegen wil en dank ging ik mee» Wat we te zien
kregen, weet ik niet meer, maar wel zie ik ons nog in
de hall van het variété staan wachten op de taxi, die
de portier had aangeroepen» De regen viel bij stroo
men neer en het was, alsof er een gouden sluier hing
om de electrische lantarens» Goed en wel in de taxi
gezeten, kreeg ik eindelijk het gevoel we zijn op reis*
Het was alsof ik daardoor verjongde en mijn vermoeie
nis afschudde* Nieuwsgierig trachtte ik door het
raampje te turen, waar wij heen reden, maar de water
strepen tegen de ruiten beletten alle uitzicht. We waren
nog in het hartje van Londen, waar ieder oogenbiik
motorbussen en taxi's ons voorbijvlogen, en ik dacht
nog bij mezelf Stel je voor, dat we eens aangereden
werden of een ongelukje kregen, waardoor we de boot
misten*
Maar er gebeurde niets van dat alles* Na de helder
verlichte hoofdstraten kwamen er donkerder straten
aan de beurt, het autoverkeer werd minder, de winkels
waren zeldzamer» Na nog een poos gereden te hebben,
kwamen we in buurten, die bepaald slecht verlicht
waren* Ik meende reeds den reuk en de koelte van het
water te bespeuren en die eigenaardige luchtjes van
teer en kolendamp, die aan alle havens eigen zijn*
„We zijn er bijna," zei Alfred, die tot dusver sla
perig in een hoekje had gezeten. Ik herinner me nog
een reeks lange loodsen, waarachter in het schijnsel
van een electrische lamp een paar scheepsmasten zich
verhieven, ik hoorde het sissen van stoom en het ram
melen van Ijzer toen opeens maakte onze taxi een
scherpen draai en bij het licht van een lantaren zag ik
dat we door een houten hek reden, over een houten
plankier, waar de regen op neerkletterde» We stonden
stil voor een soort kantoortje met een groote marquise,
waar een getiniformde jongen ons binnen wenkte»
Zoo klein en onooglijk als het er van buiten uitzag,
zoo groot was het daarbinnen* Er waren heel wat
menschen, bootreizigers blijkbaar, en ambtenaren
aan lange tafels» Onze nationaliteitspapieren en plaats
bewijzen werden nagezien en toen konden wij door
een andere deur weer naar buiten.
„Dezen kant op, heeren," riep een jochie met een
gegalonneerde pet van de East-India Steamship Com
pany*
We volgden hem over een breed houten perron
waar het druk was van op en neer loopende menschel
en dat door groote booglampen helder werd verlicht*
Voor ons lag een groot zwart gevaarte, onze boot* Het
einde er van vgrloor zich in de duisternis of smolt
samen met de lichten en de omtrekken van andere
schepen uit de donkere flanken gulpten hier en daar
stroomen licht en over het geheel hing een wolk van
stoom en witten damp» Het geheel maakte op mij een
eigenaardigen indruk dat was zoo geheel iets anders
dan een tochtje over het Kanaal* Maar ik had geen
tijd voor bespiegelingen, onze gids bracht ons naar
een flauw oploopende, breede trap met leuning* Aan
het einde daarvan zag ik een helder verlichte opening
WIL KOMEN IN DE WERELD
Wil je in het leven slagen,
Zet den wekker altijd vroeg
Kijk nooit zuur, bezorgd of droevig,
Lachen doe je nooit genoeg
Werk niet harder en niet zachter,
Als eert meer ére op je let
Leer met ijver avondlessen
Ga om negen uur naar bed
Kleed je netjesmaar niet fatxig
Leen nooit geld en maak geen schuld
Schuw de kaarten en de glazen
Spaar bij kwartjes met geduld
Kijk geen meisjes in de oogen,
Lees geen kranten of romans
Ken geen schouwburg of concerten
Rook niet en vermijd den dans
Denk niet over levensvreugde,
Haak niet naar pleizier of rust
Minacht alle hinderpalen
Streef naar vorendoelbewust
Stoor je niet aan andren, wat z* ook
zeggen denkenlijdendoen
En ten slotte erf zoo spoedig
Mogelijk een half millioen l MAKS
en een soort van gang met roode loopers. Aan den in
gang stond een scheepsofficier onder een groote elec
trische lamp* Toen wij boven kwamen, salueerde hij
en vroeg het nummer van onze hutten* Een matroos
kwam als geroepen toegeschoten*
„Meirum," beval de officier, „breng de heeren naar
87 en 88»"
De matroos, die ons voorging, had een aardig jon
gensachtig gezicht en keek zoo genoeglijk, alsof hij
alles wat hij deed, voor zijn eigen plezier verrichtte.
We liepen een vrij lange gang door, vervolgens door
de rooksalon, waar eenige passagiers in groepjes zaten
te praten, door de groote eetzaal, die op dit oogenbiik
ledig was, vervolgens een trap af en weer door een
lange gang met aan weerszijden genummerde deuren
als de kamertjes van een kostschool» De gang was vol
doende, maar niet ruim verlicht, door aan het plafond
bevestigde peertjes bij een kleine dwarsgang brandde
een grooter licht en verderop, waar een sterkere lamp
brandde, vermoedde ik een zijgang* Het was ook zoo,
en daar hadden wij onze eerste curieuze ontmoeting
aan boord» In die zijgang stond een zeer lange, magere
man, die op het punt scheen onze gang in te slaan,
maar die nu even bleef wachten om ons te laten passee-
ren. Keening en de matroos liepen door, zonder op
te zien ik kwam achteraan en meende de beleefdheid
van dien man met een kleine hoofdbuiging te moeten
honoreeren» Hij boog terug, ook maar heel even* Maar
dat oogenbiik was genoeg om hem in het gelaat te
zien en een onuitwisbaren indruk van hem mee te
nemen. Zijn heele houding en voorkomen hadden
iets zeer voornaams hij droeg een donker gestreepte
broek, zwart jacquet en zijn das was versierd met een
kleinen, maar felle stralen uitschieten den brillant* Op
zijn hoofd droeg hij een kleinen witzijden tulband,
zooals de Britsch-Indiërs dien zoo sierlijk weten te
vouwen, en die van voren met een groenen steen was
versierd» Slechts een oogenbiik zag ik hem in het
gelaat* Hij had een zeer donkere huidskleur, maar
Zeer regelmatige, ik mag zeggen aristocratische trek
ken de kleine mond met de ietwat benedenwaarts
getrokken smalle lippen, verried een groote wilskracht
en zijn groote donkere oogen keken iemand door de
Ziel, Dit was het eerste exemplaar, dat ik van het Indi
sche ras te zien kreeg en ik moet eerlijk bekennen, dat
ik hem een ondeelbaar oogenbiik langer bleef aankij
ken, danvolgens de beleefdheid toelaatbaar was. Maar de
man imponeerde mij, en ais men mij gezegd had, dat
het een Indische prins was, zou ik het direct hebben
geloofd* Voor bespiegelingen was het nu echter geen
tijd* Met een paar stappen had ik mijn gezelschap
ingehaald* Meirum wierp aan zijn linkschen kant een
deur open „Hut nummer 87," zei hij toen opende
hij een deur daar recht tegenover „Hut nummer 88.
Hier is de schakelaar voor het eiectnsch licht. Hier op
dit knopje hoeft u snaar te drukken, als u iets van den
hofmeester verlangt Daar op dat lijstje vindt u alle
mogelijke voorschriften en aanwijzingen. Kan ik de
heeren nog ergens mee van dienst zijn
Vluchtig inspecteerden we onze hutten, onze ba
gage was keurig opgeborgen, niets kwam er te kort,
onze bedden waren in orde en alles wat we noodig
konden hebben, was aanwezig* Meirum kreeg zijn fooi
en ging heen met zijn eigenaardig zwaaienden zee
mansgang»
„Ziezoo, nu kan de reis gaan beginnen," zei Alfred,
die op den rand van zijn bed was gaan zitten. Ik had
plaats genomen in een kleinen fauteuil, die met een
tafeltje en een heel klein schrijfbureau het geheele
ameublement der hut uitmaakte* „Ik hoop, dat we
geluk zullen hebben," antwoordde ik hem.
„Dat zal wel los ioopen," gaf hij vol vertrouwen ten
antwoord. Maar wil je wel gelooven, ik val om van den
slaap* Mijn bagage pak ik morgen wel eens uit. Als ik
jou was, ging ik ook maar bijtijds naar kooi,"
„Ik wilde het schip nog wel eens rond kijken," zeide
ik. „We vertrekken om twaalf uur en het is nu pas
even over half tien." Mijn vermoeidheid was heele-
maal geweken* Was het ten gevolge der opwinding
van al het nieuwe, dat ik zag en onderging?
„Ga jij maar kijken, zooveel je wil," zei Alfred*
„Maar weet je wat, oude jongen, voor ik ga slapen, gaan
we eerst samen nog een flink glas cognac drinken in
den salon, dat is een probaat middel tegen de zee
ziekte,"
Alfred had dien dag al heel wat ingenomen tegen de