NEDERLAND VANUIT DE LUCHT, MIDDELBURG.
KATHOLIEKE ILLUSTRATIE
23
zeeziekte, meer dan eigenlijk goed voor hem was,
maar ik gaf hem zijn zin en we gingen naar den rook-
salon, die vrij druk.bezet was. We dronken op den
goeden afloop van de reis en monsterden de aanwe
zigen en voorbijgangers.
„Heb je beneden dien Indiër gezien, toen we naar
onze hut gingen vroeg ik aan Alfred.
Hij geeuwde. „Ik heb er niet zoozeer op gelet/' zei
hij, „maar ik geloof, dat er hier aan boord wei meer van
die snoeshanen rondloopem Kijk daar eens een aan
komen."
Een man met een vuurrood gezicht en een stijve,
grijze snor kwam door de zaal gewandeld. Hij droeg een
lange militaire jas tot aan den hals toe dichtgeknoopt,
alsof hij het koud had. Aan zijn arm liep een beeld
schoon jong meisje.
„Dat is generaal Fortescue met zijn dochter," zei
Alfred. „Ik heb ze gisteren gezien, toen ik de passagiers
lijst nakeek/'
We bleven nog wat praten, maar niet lang meer, want
Alfred wilde naar bed. Ik voor mij vond het interessant
eens aan dek te gaan kijken naar de toebereidselen tot
het vertrek. Het was er koud en guur, druk geloop en
gedraaf van matrozen, een gedreun van stoomlieren en
gerammel van kettingen. Ik liep eens over het dek en
voelde me als een kat in een vreemd pakhuis. Een
matroos liep me bijna onderstboven, een bootsman
verzocht me even op zij te gaan, toen ik over de ver
schansing leunde, want er moest iets aan een reddings
boot versjord worden, kortom ik kreeg een gevoel,
alsof ik iedereen in den weg stond. Toen ging ik maar
weer eens een expeditie maken beneden in het schip.
Het was er warm en benauwd. Ik dwaalde door zalen en
gangen en kreeg een gevoel, alsof alle menschen mij
aankeken, omdat ik voor de eerste maal in mijn leven
een groote reis maakte. Het was nu bij twaalven ge
worden en ik ging weer aan dek. Ik had dapper mijn
pijp aangestoken en stond daar te kijken als een bevaren
man.Het lawaai en de drukte waren nu veel verminderd;
belangstellenden waren er niet veel. Alle loopplanken
waren binnengehaald en langszij van onzen colossus
puften een paar zwarte sleepbooten. Daar klonken een
paar scherpe fluitsignalen en een geweldig geloei uit
den misthoorn. Plotseling zag Ik den kademuur lang
zaam achteruit wijken we waren onderweg en de groote
reis was begonnen. Het vertrek was een heel onbelang
rijke vertooning geweest;ik was koud en rillerig en
spoedde mij naar beneden. Toen ik de kajuitstrap
afging, zag ik de lichten van onze boot zich spiegelen
in de donkere golven van de Theems en de regendrup
pels als een zilveren gordijn langs de verschansing
stuiven.
HOOFDSTUK IV.
DE VREEMDE PASSAGIER.
T et ligt heusch met in mfn plan, een beschrijving te
n geven van mijn zeereis. Dergelijke beschrijvingen
zijn er al zooveel, dat het jammer zou zijn, er nog een
bij te voegen. Laat ik volstaan met te zeggen, dat ik
den volgenden morgen lekker als kip aan dek kwam en
de zon zag schijnen op Engelands krijtrotsen langs het
Kanaal. Ik had vast geslapen en daardoor kwam 't mis
schien, dat ik zoo weinig eetlust had. Van wat er verder
gebeurde, weet ik niet veel te vertellen, daar ik vier
dagen doodziek in mijn kooi bleef liggen. Ondanks de
remedie van Alfred had de zeeziekte mij Jeelijk te
pakken gekregen. Alfred kwam mij trouw bezoeken en
schreef mijn ongesteldheid daaraan toe, dat ik te weinig
cognac had genomen. Hij had geen last van zeeziekte,
maar groote hemel, van wat hij innam, zou ik een andere
ziekte hebben opgedaan.
Intusschen voelde ik mij doodelijk ellendig en was
altijd blij als mijn belangstellende visite weer opmar
cheerde. Ik was in een stemming, dat het mij absoluut
niet schelen kon, ja dat ik het zelfs aangenaam zou
vinden, als de heele Empress of India met al wat er op en
in zat naar den kelder ging. Maar de Empress deed dat
niet en stoomde rustig de Middellandsche Zee in.
Ik herinner me nog den eersten dag, dat ik 's morgens
aan dek kwam en in een luien stoei in de zon lag.
Menschen, die ik nog nooit gezien had, kwamen naar
mijn toestand informeeren, want ik was een interessant
geval geworden aan boord en de dokter had verklaard,
dat hij nog nooit iemand had gezien, zoo beroerd en
ellendig als de bewoner van hut 87.
Ik was heel blij, toen er aan. al die belangstelling een
einde kwam en ik weer als gewoon mensch onder mijn
medeschepselen rondliep. Ik bemerkte intusschen,
dat Alfred zijn tijd goed had besteed.
De groote eetzaal van de Empress was heel gezellig
ingericht. Men lunchte en dineerde er niet, zooals op
veel groote schepen aan een groote tafel, waar de kapi
tein presideerde, maar men at aan tafeltjes van drie of
vier of meer personen, naar gelang men een gezelschap
formeerde. De eerste lunch, dien ik meemaakte, ge
bruikte ik in gezelschap van generaal Fortescue en
zijn bekoorlijke dochter. Alfred had dat meisje blijkbaar
al ter dege het hof gemaakt en stond ook op goeden
voet met haar vader.
Ik keek de zaal eens rond naar al die vreemde
menschen. Een paar hadden zich aan mij voorgesteld,
toen ik ellendig op het dek zat, maar ik was hun namen
al lang vergeten. Het was een uitsluitend Europeesch
gezelschap, dat ik daar bijeen zag en ik merkte dat op
aan den generaal.
„Neen, er zijn toch Indiërs onder de eerste klas
passagiers," antwoordde hij. „Daar twee tafeltjes achter
je zitten er een paar/' Na een poosje keek ik om en zag
er drie Indische heeren zitten, maar de Indiër, dien
ik bij mijn aankomst aan boord in de gang had zien
staan, was er niet bij.
Ik deelde mijn opmerking aan Alfred mee, maar deze
haalde de schouders op.
„Ik weet niet, waar die uithangt," zei hij, „ik heb
hem 's avonds aan het diner daarginds wel eens alleen
aan dat hoektafeltje zien zitten."
En werkelijk, alsof het zoo zijn moest, zag ik dien
avond mijn Indischen prins. Hij dineerde alleen en
werd met alle blijken van onderdanigheid bediend door
een ouden Indiër met een gemeen gezicht, blijkbaar
zijn lijfknecht.
„Wie zou die man toch zijn vroeg ik aan mijn reis
genoot, „hij ziet er zoo voornaam uit/'
Keening lachte. „Je schijnt je bijzonder voor dien
man te interesseeren. Als je er zoo nieuwsgierig naar
bent, had je al lang kunnen weten, wie hij is. Hij staat
ingeschreven als Moonah Singh, koopman in Indra-
poera."
(Wordt vervolgd.)
'n Duidelijke foto van de stadmet havenwerkenIn *t midden de abdijmei vlak daarnaast „de Lange Janf\ Links bovenhet prachtige stadhuis en daarvoor 't marktplein