Philip Priemus, een vooraanstaand man, was tot zijn verscheiden in 1825 assessor (wethouder) van Haamstede. De vroegere openbare rijbaan onder langs de inlaagdijk stond in 1917 op de kaart van Bolier als Philipsdreef aangegeven. Op een stafkaart uit 1949 werd de Stolpweg zelfs nog Philippus Priemusweg genoemd. In september 1828 huwde de dan 21-jarige Jacob Priemus met de zeven jaar oudere Pieternella Dalebout. Ze was weduwe en afkomstig van Re- nesse en tot dan bij hem werkzaam als dienstmeid. Ze kregen tussen 1829 en 1844 tien kinderen, vier zoons en zes dochters. Het veldboek van 1836 was met de oprichting van het kadaster het laatste dat werd geschreven. Hieruit bleek, dat evenals in 1829 de hofstede met 13 percelen en groot 25 gemeten en 62 roeden aanmerkelijk kleiner was geworden. In april 1844 stierf na een kortstondig ziekbed Jac. Priemus op 37-jarige leeftijd. Frans Dambrune en Nic. van Sluijs, respectievelijk zijn arbei der en inwonende knecht, waren getuigen bij het opmaken van de over- lijdensacte. Behalve een inwonende knecht was er ook altijd een dienst meid, die met de bazin voor het melken zorgde (in de oude schuur was plaats voor 10 koeien). Dit personeel wisselde nogal eens. Tussen 1834 en 1842 werkten 5 verschillende knechts bij Priemus en van 1837 tot 1843 6 verschillende dienstmeiden. Zijn weduwe huwde in 1845 voor de derde maal met de 15 jaar jongere Burghse landbouwer Job Overdulve, die zeven jaar het beheer voerde. In 1852 verkochten ze de hofstede, vermoedelijk omdat de oudste kinderen hun erfdeel opeisten. In elk geval werd W. Smallegange (1821 - 1892) (zie foto), aannemer van publieke werken te Haamstede, overgrootvader van de huidige bewoner, voor f 5.500, -- de nieuwe eigenaar van een woonhuis, schuur en 17 bunders, 89 roeden en 70 ellen bouw- en weiland. In de acte werd niet over 't gröötuus, zoals de volksmond dit destijds noemde, gesproken. De vruchten en mede (meekrap) kocht hij voor f 685, --. Voor f 918, -- nam hij eveneens twee paarden, een veulen, twee melkkoeien, een driejarige vaars en een mestput over. Met recht waren dit "vooroorlogse prijzen" te noemen. Telgen van de familie Smallegange kwamen in de 18e eeuw uit Zuid-Be veland naar Schouwen-Duiveland. De grootvader van bovengenoemde, ook een W. Smallegange werd als boerenzoon in 1761 te Ouwerkerk ge boren en woonde daarna als „melkboer" (veehouder) te Kerkwerve op de nu verdwenen hof stede „De houten poppen" en later te Burgh. Zijn zoon Cornelis werd in 1793 te Kerkwerve geboren. In 1820 huwde deze Leun- tje Krijger van Haamstede. Het moet als toeval gezien worden, dat ze een verre nicht was van Cornelis Krijger. Nadat twee kinderen te Kerk werve werden geboren, verhuisden ze in 1825 naar Haamstede en in 1828 vandaar naar Burgh. In 1830 overleed C. Smallegange en weer ver huisde de nu 34-jarige weduwe met haar drie kinderen naar Haamstede, om bij haar moeder in het ouderlijk huis in te trekken (nu M. O. Hanse- Kooman). Willem Smallegange werkte een aantal jaren als aannemer van polderwerken (o. a. steenzetten aan dijken en bouwen van heulen). (9) Enkele basaltstenen uit die aannemerstijd zijn als een historisch souve nir nog op de boerderij aanwezig, evenals een merkwaardige fles met gekleurde lagen Afrikaans zand, 125 jaar geleden gekregen van een re latie. Op 17 mei 1850 huwde hij Pieternella van de Panne, een 18-jarige boerendochter uit Kerkwerve (zie foto). 98

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1976 | | pagina 100