II ,,Wat doe ik? Wat onderneem ik? Zal ik een Toneel van gruwelen schet sen, waarvoor de menscheid ijst; waar van de sterkste trekken niet eens een flauw denkbeeld geven kunnen? - Zal ik het gantsche vloekwaardige kunstgewrocht ontleeden - Zal ik toonen welke openbare en verborgene drijfveren het gantsche raderwerk eener alle menschelijke en goddelijke wetten vertrappende Staatkunde, hebben in werking gebracht?" En inder daad wist J. de Kanter (7) zijn 'aarzeling' te overwinnen en eerst 243 blad zijden later pas liet hij het gordijn weer vallen over de gebeurtenissen tijdens het oproer van 1787, die hem zo hadden aangegrepen en waarvan hij mede het slachtoffer was geworden. Helaas was zijn verontwaardi ging zo groot, dat hij de periode erna tot 1795 niet heeft beschreven. Als overtuigd patriot heeft hij hiermee niet duidelijker kunnen zijn in zijn afwijzing van de orangistische contrarevolutie! Evenzo hartstochtelijk schreef Groen van Prinsterer ongeveer zestig jaar later in positieve zin over deze omwenteling, die hij echter liever zag als een herstel, ,,zoodat elk lid plaats en werking in de voegselen en gewrichten van het verwrongen staatsligchaam hernam. (8) Al zag Groen wel dat het meer het herstel van een bouwval was en dat het maat schappelijk bestel voor genezing niet meer vatbaar bleek. Toch bleef voor hem het belangrijke punt dat in ieder geval de „staats - stadhouder - lijke vorm werd bevestigd. Bovengenoemde aanhalingen doen vermoeden dat het laatste kwart van de 18e eeuw niet geheel rimpelloos verlopen is. Geyl sprak reeds van de storm die op het laatst van 1780 losbrak met de Vierde Engelse Oorlog en met telkens weer opstekende vlagen een generatie lang duurde. (9) Was voor de Vierde Engelse Oorlog het economisch verslechteringspro ces reeds voor iedereen zichtbaar geworden, tijdens en na deze oorlog, die de handel praktisch tot stilstand had gebracht, was zij vooral ook bij grote lagen van de bevolking voelbaar geworden. Voelbaar in die zin dat, als gevolg van een duurzame achteruitgang van de arbeidsintensieve delen van nijverheid en visserij, er een structurele werkloosheid ont stond, die grote armoede met zich bracht. Niet zozeer het gevoel van de crisis van ,,'s lands oude grootheid" (10), maar veeleer de toeneming van de armoede, zowel in de steden als op het platteland, beroerde het volk. De verpaupering was op het platteland misschien wel het grootst, omdat daar de druk van twee kanten kwam. Enerzijds was er de natuur lijke bevolkingsvermeerdering, welke de economie niet in staat was op te nemen, anderzijds zag men grote aantallen stedelingen naar het plat teland trekken. Het zou ons nu te ver voeren na te gaan in hoeverre de armoede en ver paupering op het platteland van Schouwen radicaliserend had ingewerkt op al diegenen die deelgenomen hadden aan de plunderingen en vernie lingen, die daar in 1788 plaatsvonden, en waarvan Aart van den Broeke een der slachtoffers was. Voorlopig echter lijkt het niet geheel onjuist om aan te nemen dat de so ciale bewustheid achterliep op de politieke bewustheid. Rijken en aan zienlijken zowel in Zierikzee als in Schouwen werden niet aangevallen omdat zij rijk en aanzienlijk waren, maar in de eerste plaats vanwege hun patriot-zijn. Dit blijkt onder andere uit het feit dat op 28 september 1787 alle gemeenteleden van de Hervormde kerk te Haamstede van 16 jaar en ouder in het openbaar de eed van trouw aan de stadhouder afleg den (moesten afleggen?). Nieuwhof bericht ons hierover in zijn gedenk- 105

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1976 | | pagina 107