Burgh, ex-dijkgraaf van de polder Burgh en Westland en zoals we al
eerder opmerkten een van de slachtoffers van de onlusten van 24 febru
ari 1788. We herkennen in zijn woorden gemakkelijk dezelfde melodie
als in de vertoornde zangen van de even vurige patriot De Kanter. In
het eerstvolgende blijft Aart van den Broeke zoveel mogelijk zelf aan
het woord. Niet alleen omdat hij de hoofdpersoon is uit ons verhaal,
maar ook omdat zijn relaas een interessante bron is voor de gebeurte
nissen omstreeks 1788 in Schouwen en ook Zierikzee.
We gaan hierbij uit van zijn verdediging welke hij vijf jaar na de 'Ramp
volle Revolutie' geschreven heeft. Een verdediging tegen de 'eerrooven-
de beschuldigingen en crimineele procedures', zoals eerder genoemd
in de advertentie in de Haarlemmer, waarbij het hem dan ook vooral
gaat om herstel van zijn danig geknakte eer en goede naam, getuige zijn
herhaalde verklaring dat ,,de zorge voor myn' goeden naam, zoo by
myne Tydgenooten als voor de Nakomelingschap, in deze myne eenige
dryfveer is.
In 1775 had Van den Broeke de funktie van substituut van de waterbaljuw
der provincie, Mr. Merse van Nieuwvliet, en was als zodanig belast
met het redden en bergen van schepen die op de kust van Schouwen gestrand
waren en waartoe hij naast de gebruikelijke kleine vaartuigjes op afbeel
dingen uit die tijd veelvuldig te zien, ook zijn eigen bommen (16) inzette.
Hij was hierin zo succesvol, dat de toenmalige Rentmeester Generaal
beoosten Schelde, Andries Heshuizen, zijn funktie neerlegde omdat de
inkomsten die uit dit ambt voortvloeiden te weinig geworden waren als
gevolg van de aktiviteiten van de substituut-waterbaljuw, die alle gebor
gen goederen moest doorsturen naar Middelburg.
De nieuwe rentmeester-generaal, Heer Jan van Ysselsteyn, nog maar
sinds kort raad te Zierikzee geworden, probeerde direkt al goede vrien
den met Van den Broeke te worden, en raadde hem tenslotte aan ontslag
te nemen als substituut-waterbaljuw en daarbij tevens het opperstrand-
mee ster schap over het eiland Schouwen aanbiedend. Aanvankelijk wei
gerde Van den Broeke op dit aanbod in te gaan, maar nadat hem door
Van Ysselsteyn was toegezegd dat hij de volledige inkomsten uit dit
ambt plus nog eens 5 van'alle verkochte en door hemzelf geborgen
goederen zou derven, ging hij door de knieën.
We mogen aannemen dat hij in de jaren die volgden, zijn aardse bezit
tingen aanmerkelijk heeft weten uit te breiden en als een van de rijkste
mannen van Schouwen kon worden beschouwd, gezien ook de functies die
hij bekleedde. Hoe rijk hij was en wat hij bezat weten we niet precies.
Volgens zijn eigen zeggen had hij bij verschillende gelegenheden tame
lijk grote sommen geld uitgeleend aan vooraanstaande burgers, onder
wie Van Ysselsteyn (300 ponden Vlaams) en Jacobus de Fouw, schout
en secretaris van Haamstede en 's Lands inspecteur (150 ponden vlaams)
(17). Wat zijn bezittingen aan land betreft vonden we in het Veldboek
van het Westervierendeel, zijnde van Haamstede en ingaande op 11 no
vember 1780, waar precies hij gewoond moet hebben. Dit was in het 20e
bevang ,,Overdijk in Burch ambagt daar Jacob den Boer en Schout Aart
van den Broeke in wonen. Het was het bevang, gelegen aan de westkant
van de Meeldijk in de Burghse polder, op welke plaats tegenwoordig de
hofstede van mevrouw Friederich-Landegent staat.
Vatten wij nu weer de draad van ons verhaal op en maken een kleine
sprong in de tijd, waar we terechtkomen in het jaar vlak voor het uitbre
ken van de onlusten. Juni 1787 vertrekt Van den Broeke in zijn kwaliteit
108