als dijkgraaf van de polder Burgh en Westland naar Middelburg om een zakelijk bezoek te brengen aan de raadspensionaris van Zeeland, Mr. L. P. van de Spiegel, met het doel een subsidie voor de polder los te krijgen. Nadat de beide heren de zaak hadden besproken, kwam het gesprek op de politiek. Van de Spiegel informeerde hoe het stond met de landbe volking op Schouwen en of men daar ook voor de stadhouder was. De re actie van Van den Broeke hierop: ,,Ik antwoordde koeltjes, dat ik daar niet van hoorde. en vervolgt dan: ,,Zyn Weled. hervatte hierop in sub stantie: "Hoor, Schout van den Broeke! ik weet dat gy veel invloed op die lieden hebt; als gy zyne Hoogheid gelieft aangenaam te maaken, en het volk daartoe zult disponeeren; als gy dat doet, zult gy my veel plai- sier doen. Daags daarna werd hem door de Eerste Edele Van Lynde gevraagd hetzelfde te doen, die er nog eens aan toevoegde: „De dolle Zierikzeenaaren zullen het zeer wel gewaar worden, dat zy tegen Zyn Hoogheid aanwerken. Het is ons bekend dat Van dè Spiegel oranjegezind was en goede betrek kingen onderhield met Willem V, die de Raadspensionaris om zijn ge leerdheid zeer bewonderde. Ook politiek dacht hij geheel in de lijn van Oranje, nl. dat Frankrijk er op uit was om het oude verbond tussen En geland en Nederland te verstoren en dat het daarbij gesteund werd door de partij der patriotten, die maar aldoor bereid waren het algemeen be lang op te offeren aan het particuliere. (18) Dus erg sympatiek stond hij niet tegenover de patriotten. Dit blijkt eens te meer als Van den Broeke een tijdje later het antwoord komt halen op zijn verzoek om sub sidie voor de polder Burgh en Westland. In die tussentijd is de Raads pensionaris er achter gekomen dat er onder de bewoners van deze zelf de polder een geldinzameling is gehouden voor de vluchtelingen uit Hat- tum en Elburg, die voor de Gelderse en Zeeuwse troepen onder leiding van de prins naar elders waren uitgeweken. (19) Het antwoord dat Van den Broeke kreeg, was nogal grievend: „Koomt gy om geld vraagen voor zo een canalje van Volk, die geld geeven aan een deel vagebonden welke het land beroeren: - Foei - gy behoordet u te schaamen!" Maar schamen deed Van den Broeke zich helemaal niet, al bekende hij achteraf wel de onvoorzichtigheid gehad te hebben om zijn verontwaar diging over het antwoord van de Raadspensionaris niet onder stoelen of banken te hebben gestoken. Hij was echter te veel overtuigd patriot om daarover maar een moment spijt te hebben: „Neen; ik schroomde niet myne grondbeginselen aan den dag te leggen, daar zulks met vrucht ge schieden kon: myn Patriottisme, myne standvastige verkleeftheid aan de waare belangen myns zo wreedgeteisterden Vaderlands, aan 't welk ik, zonder oneerlyk te zyn, my niet konde onttrekken, was op hechter gronden, dan die der vrekkige eigenbaat, -". Niet lang na het bezoek van Van den Broeke aan de Raadspensionaris brak in Zierikzee het tumult los, waarbij onze dijkgraaf zich niet lou ter politiek betrokken voelde, maar ook financieel, „wegens myne uit staande penn: op onderscheide Comptoiren en Huizen van Commercie aldaar. Het verhaal over dit oproer is al uitvoerig beschreven en we verplaatsen ons nu vijf maanden later, naar de gebeurtenissen op Schou wen. IV Uit het voorgaande is ons al min of meer duidelijk geworden dat ook op Schouwen een conflict tussen patriotten en prinsgezinden niet lang na 109

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1976 | | pagina 111