zig was de boel kort en klein te slaan gevangen te nemen. Van den Broe ke kreeg echter te horen dat de stad Zierikzee geen enkele soldaat kon missen vanwege de in de stad zelf latent aanwezige oproerigheid. Zijn verontwaardiging kende geen grenzen: ,,-ik bidde den Leezer op te mer ken, dat er toen drie Bataillons in de Stad lagen, en van deze kon men, zonder gevaar, geen 25 man missen, daar in tegendeel, toen er ten tyde der Patriotsche Regeering, in dezelve Stad tumultueuze beweegin gen werkelyk aan den gang raakten, men die door een klein garnizoen wel daadlyk kon beteugelen en de rust herstellen". Hij voegde hieraan op ongelukkige 'toon' toe: ,,Maar ons bederf was beslooten. Wy moesten troostloos afgeweezen, en zonder mededoogen aan 't berokkend geweld ten prooi gegeeven worden. Het is inderdaad niet onwaarschijnlijk dat het Zierikzeese stadsbestuur opzettelijk geen hulp heeft willen bieden. In de stad zelf was het gevaar van een oproer toen niet meer aanwezig. Veeleer was men van de kant van het stadsbestuur bezig met de vraag hoe het beste de komende ver jaardag van de prins gevierd zou kunnen worden, blijkens een afkondi ging van 27 februari 1788, waarin alle ingezetenen van de stad \verden gemaand om op die dag (8 maart) overdag de vlaggen uit te steken en 's avonds voor feestelijke verlichting te zorgen. Deze aanmaning ging gepaard met het uitdrukkelijk verbod dat niemand geld of drank mocht worden afgeperst. (23) Dit laatste kan echter moeilijk als bewijs gelden dat men bang was voor nieuwe onlusten. Toen dan toch zes dagen na het begin van het oproer besloten werd de baljuw Gilles van Ysselstein naar de plek des onheils te sturen, was het leed al geleden. Nadat Van den Broeke door de Zierikzeese heren met een kluitje in het riet was ge stuurd snelde hij terug naar Burgh. Niet lang daarna stormde een woe dende menigte zijn erf op en brak in korte tijd de hele boel af: „Alles werd omverre geworpen, geen steen bleef op den andere; de vrucht- en anderen boomen werden uit den grond gerukt, of by den wortel afgekapt; alle myne Meubelen aan stukken geslagen en vernield, geroofd en gestolen; over de 200 zakken tarw, en circa 250 zakken garst en paardenboonen (24) werden vernield, vertreden en weg gerooft, of met glas, steen en drek vermengt. Bij dit alles heeft hij zich wel heel erg boos gemaakt op de timmermansbaas Pieter Riekwel, die hij bij deze gelegenheid uit maakte voor een zinloze en ondankbare schoft. Deze 'Aterling' bestond het nl. om een aantal kamers, die hij kort tevoren voor de dijkgraaf verbouwd had en waaraan hij 90 ponden Vlaams had verdiend, eigenhan dig weer in elkaar te slaan. Van den Broeke kon het zicht op zijn totaal vernielde boedel niet verdragen en vertrok met vrouw en dochter naar Zierikzee, waar hij voor zich een huis kocht. Het is niet erg waarschijn lijk dat hij later nog is teruggekeerd naar Burgh, te meer daar hij op het moment van zijn vlucht naar Frans-Vlaanderen in maart 1790 al de leeftijd van zestig jaar had bereikt. V „Nauwelyks was ik daar (Zierikzee-schr. of de Rentmeester, die ik altoos als myn oprecht Vriend beschouwd en vertrouwd had, beklaagde en raadde my afstand te doen van al myne ampten en bedieningen;" Deze woorden doen vermoeden dat er in de verhouding tussen Van den Broeke en Jan van Ysselstein een breuk is gekomen. Een enigszins merkwaar dige zaak, waarbij het zich laat aanzien dat niet alleen politieke factoren een rol hebben gespeeld in de roerige gebeurtenissen door ons beschre- 111

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1976 | | pagina 113