rechtigd te zijn ,,als een schot- en lot betaalend Burger en Ingezeten, myne schaden, en klagten over de bewerkers (van de plundering-schr. onder wier opzicht en bestuur my dezelve waren aangedaan, ter Recht- zaale te moeten indienen, ten fine van Justitie en Dedomagement. Dit moet voor het stadsbestuur toch wel een vervelende zaak zijn geweest. Warende belangrijkste schuldigen aan het oproer niet al lang gestraft? Op 28 juni 1788 werden drie personen gegeseld en drie andere verban nen als aanstichters van de plunderingen in Schouwen. Dat daarmee niet de ware schuldigen waren bestraft was voor iedereen wel duidelijk, maar wie waagde het om de zo machtige heren in Haamstede en Renesse de voet dwars te zetten? Dat kon eigenlijk in dit geval alleen maar de man die eens net zo machtig was. Van den Broeke zelf hierover: ,,Ik begreep, in myne aanklagt my te moeten bepaalen, niet tot die geringe en laage werktuigen der verwoesting zelve, dan wel tot hunne aanvoerders en Onderdirecteuren, in wier tegenwoordigheid, en op wier aanvuuring de plundering geschied was. Begin december 1788 diende hij dan ook prompt een aanklacht in tegen Cornelis Vis, schout van Haamstede en opperstrandmeester, Jacobus de Fouw, secretaris van Haamstede en 's Lands inspekteur en Tonis Tromp, schout van Renesse. Hij deed dit bij de baljuw van Zierikzee, Gillis van Ysselstein, die na het beëdigen van de getuigen, door Van den Broeke inmiddels opgetrommeld, de aan geklaagden dagvaardde op het Gravensteen te verschijnen. Echter kreeg de baljuw van hogerhand het bevel de zaak niet verder te onderzoeken. Van den Broeke spuugde vuur: „nu was het ook de tyd, onder de hooge toelaating nogthans des geduchten Gods, die, ter zyner tyd, het kwaade te huis zoekt, dat de hooge en laage Bewerkers van der verdrukten ramp, zich vereenigden, om der Justitie de handen te binden; het recht in gal en alsem (28) te verkeeren, en, het koste wat het wilde, vol te houden in de Plaats des Gerichts te misbruiken tot een spelonk der wreedste gruwelen. Het hoeft ons niet te verbazen dat de zaak in de doofpot is gestopt. Het stadsbestuur kon verwachten dat er als gevolg van een proces tegen voor aanstaande orangisten rellen zouden uitbreken. Een veel belangrijker argument is echter dat krachtens de Staatsresolutie van 29 december 1788 aan allen die uit politieke overtuiging aan het oproer van 1787 en 17 88 hadden deelgenomen, gratie werd verleend: en worden dienvolgende den Rentmeester Generaal beoosten Schelde, Jan van Ysselstein, en den Bailliuw der Stad Zierikzee, Gillis van Ysselstein, ijder over zij ne Jurisdictie, aangeschreeven en gelast alle Procedures, die zij uit hoofde van de voorschr. desordres en beweegingen, op den 24 September 1787, 24 Februarij 1788 en vervolgens, binnen de Stad Zierikzee, en in den Eilande van Schouwen en elders voorgevallen, reeds hebben geëntha- meerd (29), en litispident (3 0) zijn, of nog verder zouden kunnen entha- meeren, te surcheeren en buiten effect te stellen, gelijk geschied bij deze, verbiedende Hun Ed. Mog. dat daar over ooit eenig nader onderzoek zal mogen worden gedaan. "(31) Vanaf dat moment zou er voor Van den Broeke inderdaad niets anders meer opzitten dan zijn dagen in stilte te slijten als een vergeten burger. Het liep echter anders. VI „Men kon naargaan, dat, daar 't my niet aan getrouwe Vrienden ontbrak; 'er al meer was uitgelekt en ter myner kennis gekoomen, dan men ver- 113

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1976 | | pagina 115