nen. Veeleer was het wantrouwen tengevolge van de nederlaag van 1787
nog toegenomen. De burgers hadden meegemaakt hoe zeer veel patriotse
regenten nog ter elfder ure naar de kant van Oranje waren overgestapt.
Jan van Ysselstein kan hiervan als voorbeeld dienen, terwijl we in Aart
van den Broeke de burger herkennen. Terwijl nu de patriotse regenten,
die consequent in hun overtuiging waren gebleven, zich aanvankelijk in
Brussel en Antwerpen vestigden, en in 1789 in Parijs, kregen de burgers
in Noord-Frankrijk onderdak, voornamelijk in St. Omaars, Duinkerke
en Grevelingen. (37)
VII
„Is 't wonder, dat zo dra myn vertrek, waarop men zeker niet gerekend
had, openbaar werd, men zich haastte hetzelve als een genoegzaam ze
ker bewys van schuld te doen voorkoomen?" Neen, verwonderlijk was
dat niet en het vervolg van ons verhaal zal een gordijn wegschuiven van
een ander toneel. Niet een 'Toneel van Gruwelen' dit keer, maar de sim
pele ondervraging van twee getuigen, Cornelis Vis en Jacobus de Fouw,
door de baljuw van Zierikzee Gillis van Ysselstein, vlak voordat deze
werd aangesteld als gouverneur van St. George d'el Mina op de Goudkust.
(38)
De ondervraging van de beide heren vond plaats op 6 februari 1790 in
aanwezigheid van Mr. Jan van der Wolff, raad, en vervolgens door Mr.
Bonifacius Mogge Pous Jr. schepen en raad en Anthonie Jacob Blieck,
wijnkoper. Alle verklaringen werden opgetekend door de Secretaris en
Pensionaris ordinair, Mr. Francois Clement de Jonge.
Het eerst luisteren we naar het getuigenis van Jacobus de Fouw, toen 37
jaar oud en oorspronkelijk afkomstig uit Goes. Voordat hij secretaris
van Haamstede werd, bekleedde hij van 27 december 1773 tot 1 januari
1799 het ambt van Dijkgraaf over de polder Burgh en Westland. Destijds
was Van den Broeke 'gezworene' (39) van deze polder en als zodanig
meer betrokken bij de bestuurlijke aangelegenheden ervan dan de dijk
graaf zelf, die dit laatste tijdens de ondervraging volmondig toegaf. Het
bewijst wel dat Van den Broeke's bekwaamheden verder reikten dan het
bergen van gestrande schepen en dat daarom ook zijn door Van de Spie
gel gesuggereerde invloed op een groot deel van de Schouwse bevolking
zo groot was. Bepalen wij ons nu in het vervolg tot de belangrijkste ge
deelten uit het verhoor.
Op de vraag of Van den Broeke niet helemaal eerlijk is geweest 'in het
doen afgeeven van ordonantien' (40), antwoordde De Fouw daar van voor
lopig nog niets met zekerheid te kunnen zeggen, maar wel dat hij ver
schillende geruchten hierover had opgevangen. Deze waren hem door
toedoen van de heer Van Meerten in het bijzijn van Cornelis Vis in okto
ber of november 17 88 ter ore gekomen. Lambertus Adrianus van Meer
ten werd in 1787, na het oproer- waarbij zijn huis in zijn geheel ver
woest- als heemraad van Schouwen afgezet. Hij moet dus bekend hebben
gestaan als een overtuigd patriot en het is daarom moeilijk aan te nemen
dat hij uit politieke overwegingen deze geruchten over een lotgenoot zou
hebben verspreid. We zullen straks bij het verhoor van Cornelis Vis
daarop nog terugkomen.
Dan horen we ook nog over Gerrit de Vos, die in de jaren 1784 en 1785
'met vletten vaaren' (41) ten dienste van de polder enig geld had verdiend,
maar dat van de 50 ponden Vlaams die in rekening waren gebracht, hij
slechts 17:16:2 had ontvangen. Het is een verhaal dat De Vos zelf heeft
117