voorsz. midsgaders Administrateur der Plaatse - en Armegoederen
dezer Heerlykheid voornoemd, dat denzelven Van den Broeke, in alle
voorsz. Posten en Qualiteiten, tot op het nederleggen derzelve, zig in
alle opzigten heeft gedraagen, als een Eerlyk, Deugdzaam en Getrouw
Man; En wy Onderget. ten dien opzichte, niets verder of meerder ten
zynen laste hebben kunnen requireren, uitgezonderd de Boedelrekenin
gen by Resolutie van den 11 Aug. 1789 bepaald.
Actum Burgh den 10 Febr. 1790.
Opvallend is dat slechts vier dagen zaten tussen het eerste getuigenver
hoor en de adhesiebetuiging. Het is dus waarschijnlijk dat Van den Broe
ke al eerder officieel in staat van beschuldiging werd gesteld en niet,
zoals we eerst vermoedden, op basis van de door Cornelis Vis en Jacob
de Fouw geuite vage aanwijzingen van zijn schuld. Deze kregen trouwens
eerst nog de opdracht een nader onderzoek in te stellen naar mogelijke
blijken van malversatie en kwade trouw. Wie nu zijn beschuldiger was
of dat er meer waren is ons niet bekend. Ook Van den Broeke zelf wist
het niet, getuige zijn boze roep: ,,zo daage ik op dezen vryen grond van
't verlichte Vrankryk, alle myne Beschuldigers en Vervolgers ook open-
lyk uit, en sommeere hen: om voor het oog der waereld, mids met mel
ding hunner naamen &c. opentlyk in 't licht te stellen hunne bewyzen,
etc.
Op 19 maart 1790 vond het tweede en vermoedelijk laatste getuigenver
hoor plaats. De Schout en de Secretaris werden niet meer afzonderlijk
gehoord, zoals op 6 februari het geval was, en waren dan ook zeer eens
gezind in hun verklaringen. Op de vraag van de baljuw of zij intussen
hadden ontdekt dat A. van den Broeke inderdaad de beweerde verduiste
ringen had gepleegd, antwoordden beiden: ,,op grond der daar by overge
legde stukken, als twee onderhandsche verklaringen gequotizeerd No 1
No 2 wegens het rapen van Alykruiken door de dykwerkers van de pol
der ten dienste van Aart van den Broeke. Twee onderhandsche verkla
ringen gequotis. No 3 4 wegens het gebruiken van polders arbeids in
polders daggeld tot het vervoeren van een zomer huys voor voorn: Aart
van den Broeke en deszelfs choon zoon W. Beye. Nog onderscheide ver
klaringen over de veranderingen uit de Billetten gemaeckt gequotizeerd
No 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14. De baljuw vroeg daarna als laat
ste of de hem voorgelegde papieren (Billetten) overeenstemden met de
gegevens in de boeken van de dijkbaas Leendert van Lillo- ,,zeggen bey-
de de overgeleyde Billetten met attentie tegen het boek van voorn: dyk-
baas tot twee reizen (42) te hebben geëxamineerd, en zulks desnoods met
Eede te kunnen behoetigen gelyk dan ook den Dykbaas Leendert van Lillo
ten dien einde gecompareert zynde de bovengem. verklaringen gequotis.
van No. 5 tot No 14 inclusiev dezelve met verklaring onder Eede heeft
bevestigt. 11
Schout.
J. D. Glopper.
Schepenen.
Adriaan van Staalen
L. van Lillo
Job W. van 't Sluis
Jan Maartensen van Brugh
Cornelis Boluyt.
119