terlaten en moedig moesten voorttrekken. Don Gabriel de Peralta, die in de achterhoede was, verzamelde de manschappen en kwam te midder nacht aan het groote vaarwater, en daar hij de laatste was, was het water inmiddels reeds gewassen. Hij zag dan ook in dat het doorwaden uiterst gevaarlijk zou zijn, doch besloot niettemin zijn eigen leven en dat zijner mannen te wagen, liever dan eenige smet op zijn naam te krijgen. Hij haastte zich en haalde de schansgravers in, van wie hij de meesten in levensgevaar vond, daar het water hun nu al aan den keel kwam. Hoewel hij en zijn mannen hun uiterste best deden om door den vloed heen te komen, gelukte hun dit zelfs zwemmende niet, want de kracht van den stroom wierp hen terug naar de plaats waar zij begon nen waren. Hier bleef hij wachten tot bij het aanbreken van den dag de Groot-Commandeur hem daar ontdekte. Requeséns, die met spanning den afloop van de onderneming afwachtte, werd zeer verbolgen op Don Gabriel de Peralta en deed hem scherpe verwijten, daar hij van mee ning was dat Don Gabriel om een andere reden terug was gegaan. Het is gevaarlijk een man van eer voorbarig verwijten te doen. Toen Don Gabriel de Peralta had moeten wijken voor den opkomende vloed in den grooten stroom, was Juan Osorio de Ulloa met de voor hoede en de hoofdtroep reeds ver vooruitgekomen en buiten het bereik van de vijandelijke vloot. Enkele Spanjaarden en ook enkele Walen en Duitschers waren verdronken en schier alle schansgravers. Bij het aanbreken van den dag bevonden de manschappen zich bij den dijk op het eiland, Duiveland genaamd, waar tweeduizend rebellen gereed ston den om hen te weerstaan. Nadat zij gebeden hadden viel Juan Osorio hen met vijf en twintig man aan, onder het aanroepen van de Maagd Maria en den apostel Santiago. Doorweekt van het water en zonder kruit, want ook dit was vochtig ge worden, stormden deze mannen voorwaarts, de anderen bleven achter omdat zij hen niet konden bijhouden. Deze vermetelheid joeg den troe pen van de rebellen zooveel schrik aan, dat zij op de vlucht sloegen na een salvo te hebben gegeven met hun haakbussen. Het waren tien ven dels Franschen, Engelschen en Schotten onder aanvoering van Charles de Boisot 11die het eiland tegen invallen moesten beschermen. De Spanjaarden zetten hen na en doodden velen van hen. Onder degenen die sneuvelden was ook Charles de Boisot, die zelf de eerste oorzaak van de nederlaag was. De vluchtelingen zochten deels een goed heenkomen in de verschillende versterkte plaatsen die aldaar waren, en deels op de schepen, weshalve Juan Osorio van verdere achtervolging afzag en te rugging naar den dijk om zijn mannen te verzamelen. Hier zag hij dat middelerwijl Sancho Ddvila en Modragön waren aangekomen met de ga leien en de andere schepen. Aan boord bevond zich ook Don Gabriel de Peralta met zijn soldaten, die aan land gingen, doch daartoe eerst een eindweegs door het water moesten waden. Gezamenlijk bestormden deze troepen de twee dichtstbijliggende versterkte plaatsen van de opstande lingen en veroverden ze. Het fort Duiveland werd Sint Michiel genoemd, omdat het op diens naamdag werd genomen. Sancho Ddvila en Mondragón gingen met hun manschappen in de richting van Zierikzee en Juan Osorio sloot zich bij hen aan om zijn soldaten op verhaal te laten komen. Er waren zes versterkte plaatsen op het eiland Duiveland, en men besloot den burcht Westrem te veroveren, de laatste van de zes die nog bezet 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1976 | | pagina 17