De vesting werd verdedigd onder leiding van een bejaard Frans militair,
de Neuville, waarvan gezegd wordt dat hij een ijzeren arm had. De bele
gering begon op 24 oktober 1575. De Spaande kroniekschrijver verhaalt:
"Drie dagen lang werd de vesting met twaalf kanonnen beschoten zonder
dat dit veel uitrichtte, en terwijl er vredesonderhandelingen waren aan
geknoopt tusschen den commandant en Francisco Aguilar, heeft Mendo-
za, een vaandrig van Isidro Pacheco, op een plaats die hij verkend had
en die hem gunstig leek, een aanval gedaan zonder daar order toe te
hebben gekregen. De belegerden waren er onkundig van dat er reeds
onderhandelingen werden gevoerd en vuurden derhalve het geschut op
de aanvallers af en doodden er meer dan dertig van, met den vaandrig,
die aldus boette voor zijn onbezonnen daad. Neuville, de bevelhebber,
zeide daarop aan Francisco de Aguilar dat hij en zijn mannen, waar
onder zich vele edellieden bevonden, kwalijk op hem vertrouwen konden
en zij, als het moet, zich met de vuisten zouden verdedigen. De Span
jaarden mochten hen gerust hennen noemen,1 zij zouden toonen kemp
hanen te zijn. Met deze woorden verdween hij van den muur. Om deze
reden besloten de katholieke hoplieden den volgenden dag, den drie en
twintigsten October, bij laag water de vesting aan te vallen. De Span
jaarden gingen in de voorhoede, vervolgens kwamen de Duitschers en
krachtdadig bestormden zij de muren. Van beide zijden werd er dapper
gestreden en het bloed stroomde uit de wonden. Men leed zware ver
liezen zonder eenig gewin en daarom werd er bevel tot den aftocht ge
geven. Honderd vijftig soldaten waren gesneuveld, bijna driehonderd
waren gewond en sommige verdronken door het opkomend getij, waar
tegen zij zich niet tijdig hadden gewaarborgd. Den vijf en twintigsten
ging men opnieuw tot den aanval over, en om te verbergen dat er slechts
zoo weinig manschappen waren, liet men de knechts van de soldaten en
de invaliden tijdens den aanval onder tromgeroffel langs den dijk voort
stormen. Er werd ook weer bij dezen aanval grimmig en bloedig gevoch
ten; er waren veel knechts van de soldaten die dapper hun meesters te
hulp kwamen, en zij vochten zoo dapper dat zij later als soldaat werden
opgenomen en om hun moed werden beloond. Hoewel de Spanjaarden
tenslotte de muren bezetten, na een hardnekkige strijd, sprongen zij
toch niet aan den binnenkant naar beneden. Sancho Dévila verbaasde
zich erover dat er onder zulke soldaten niet één was die naar beneden
durfde springen. Hij vroeg om een schild om het zelf te doen, maar een
musketier, Toledo genaamd, nam een schild en met getrokken zwaard
sprong hij te midden van de vijanden, gevolgd door de andere soldaten.
Na een gevecht van zes uren waren de Spanjaarden meester van de
plaats en zij doodden de tegenstanders die zij vonden tot den laatsten
man. Aan de Spaansche zijde vielen honderd dooden en er waren vele
gewonden" 22).
Dat niet iedereen van de Prinsgezinde troepen gedood werd blijkt uit de
rekening van de Zierikzeese chirurgijn, meester Claes:
"Noch op ten lillen november hebben ick verbonden een soudaet die te
Bommenee ontcoomen was; dees was met een steen in 't hooft gheworpen
een grootte wonde, dees was in drie daghen niet verbonden, soedat die
wonde zeer stanck" 23).
21