kwam een Prinsgezind leger, van 400 ÈL 500 man, onder leiding van de
Graaf van Hohenlohe 72) bij de stad aan. De stad weigerde aanvanke
lijk de troepen binnen te laten. Na enige dagen werden de soldaten in
de stad toegelaten op voorwaarde dat ze slechts één nacht in de St.
Lievensmonsterkerk zouden overnachten. De stad had ernstig bezwaar
tegen een nieuwe inkwartiering. De totaal verarmde bevolking kon dit
niet opnieuw opbrengen 7 3).
De magistraat en de schutterij legden de eed aan de Prins af:
"Hier zweeren wij den Prince van Orangnen als stadthouder en capi-
tain-generaal van wegen zijn Koninglijke Majesteyt ende volgende de
accoorde van heeren Staten-Generaal der 17 provintiën over Hollandt,
Zeelandt, We st-Vriesland ende Utrecht, goed ende getrouwe te zijn en
alle gehoorsaamheyd te bewijzen, gelijk van oude tijden bij ons en an
dere steden van Hollandt en Zeelandt tot nog toe hiervan bewesen is
geweest, die Spanjaarden en alle andere vreemdelingen, die buyten
wegen van regten de liberteyt derzelver landen en ingesetenen van dien,
gesogt en gepoogd hebben te verdrukken ende verarmen ende in eeuwige
slavernije te brengen, uyt den lande te helpen verdrijven ende voorts
al te doene en te gedoogen, wes bij de generaale staaten airede besloten
en geresolveert is ofte in toekoomende tijden geresolveert ofte besloo-
ten zal worden" 74).
De stad was wederom aan de zijde van de Prins. Zij bood een troostelo
ze aanblik. Cornelis Claes: "Den meestendeel van straten deser stede,
omtrent de Barendijte 75), in de Weverwelle 7 6), Slabberswerf,
Poppemeet 77) ende de Nobelstrate waren onbewoond en geruyneert van
de soldaten, die de wagten aan de vesten daaromtrent gehouden hadden
en de huysen en schuuren afgeworpen, om daarmede te bakken en te
brouwen, soodat het zeer desolaat stond, en was alzoo veel noods van
binnen als van buyten". "De burgers en ingesetenen deser stede waren
in een zeer povere staat ende rondsomme van wateren becingelt en be-
slooten, sulks dat alle nooddruft van buyten moest ingebragt worden
met schepen en daar was zeer weynig te winnen" 78).
De financiële situatie van de stad was uitermate pover. De inwisseling
en vergoeding van het "echte" noodgeld, tijdens de belegering door het
stadsbestuur in omloop gebracht, bleek geen eenvoudige zaak te zijn.
De Staten van Zeeland stemden eerst in 1594 toe in de vergoeding van
het noodgeld, nadat Zierikzee beslag had gelegd op geld bestemd voor
de Zeeuwse Staten. 79).
Met man en macht werd door het stadsbestuur en het waterschapsbe
stuur van Schouwen getracht de dijken te dichten. Met name het grote
gat in de Leverdijk ten noorden van de stad bleek zowel letterlijk als
in geldelijk opzicht een bodemloze put te zijn: negentig scheepsladingen
rijshout en tien schepen, geladen met riet, moesten worden gestort,
eer de opening op 1 0 juni 1578 (dat is twee jaar na de kapitulatie van de
stad!) kon worden gedicht. En twee dagen later ontstond er op die plaats
opnieuw een doorbraak, die met de allergrootste moeite na veertien
dagen kon worden bedwongen. Het is vooral de uitermate kostbare dij
kage geweest, die de stad voor zeer lange tijd vrijwel noodlijdend heeft
gemaakt. Het immer beweeglijke Kaaskenswater en de Ronde Weel, ge
vat in fraai met riet en ruigte begroeide boorden, getuigen tot op heden
van deze dramatische periode uit de Zierikzeese historie80).
35