COMMENTAAR OP HET GEDICHT EN HET DIALECT VAN EEN BROUWSE GARNALENVISSER DOOR DR. A. DE VIN. De bijdragen van ons eiland Schouwen-Duiveland aan de Nederlandse dialectliteratuur zijn tot nu toe helaas niet groot gebleken. Wel versche nen voor de Tweede Wereldoorlog (en ik meen nog een poosje daarna) in de "Zierikzeesche Nieuwsbode" regelmatig de (Schouwse) brieven van Joös van Joane en laat tegenwoordig "Wullum uut Bru" voor wat (Oost)- Duiveland betreft in "Ons Eiland" geregeld van zich horen. (1) Maar de stukjes uit geen van beide reeksen zijn nog gebundeld, hetgeen voor het totale bestand van onze dialectletterkunde een verlies geacht moet wor den. Daarom was ik zeer verheugd van de huidige bezitster, mevrouw K. van der Weele-Brouwer, een gedicht uit het begin van deze eeuw in Schouws, in het bijzonder Brouwershavens dialect in handen te krijgen van de garnalenvisser Johan van der Weele (la),die in 146 gepaard rij mende regels een beschrijving gegeven heeft van zijn beroep, waarvoor we hem postuum zeer veel dank verschuldigd zijn. Want Van der Weele heeft niet alleen met grote kennis van zaken over het vissersvak geschre ven, hij blijkt ook zijn streektaal in geschrifte zo goed meester te zijn, dat we in zijn gedicht niet alleen vele oude Schouwse (en ook Duiveland- se!) woorden en uitdrukkingen herkennen uit grootvaders en overgroot vaders tijd, maar ook menig woord tegenkomen dat de huidige dialect spreker van dit eiland nog vertrouwd in de oren zal klinken. Een zekere beeldende kracht in uitdrukking van gevoelens en voorstel ling van zaken zal de dichter stellig ontleend hebben aan zijn kennis van en belangstelling voor poëzie in ruimere zin. Daarvan geeft hij blijk in het gedeelte van zijn manuscript na het reeds genoemde gedicht in Schouws dialect (blz. 5 en volg. waarin o. a. een kwatrijn van Jacob Cats is opgenomen over de veranderlijkheid en kortstondigheid van het menselijk leven en een gedicht in de Nederlandse taal van Van der Wee le zelf, getiteld "Gillen en ontvlieden". Het behandelt op amusante wij ze de tegenstelling tussen de dichter als 6 - of 7 -jarig knaapje, die op de vlucht sloeg voor meisjes die hem wilden kussen, en de jongeman van ZO jaar, die tot zijn bittere teleurstelling moet ervaren dat de meisjes nu voor hem het hazepad kiezen, als hij ze een zoen wil geven. Verder treffen we in dit gedeelte zonder ondertekening nog een kwatrijn aan o- ver de kortstondigheid van het leven en tenslotte een godsdienstig brui loftslied, waarin het gehuwde paar aan het eind ernstig wordt gemaand "Jezus slechts tot Gids" te kiezen. Uit het voorafgaande zal het duidelijk geworden zijn dat Van der Weele in zijn dichterlijke belangstelling en expressie ernst en luim in verant woorde mate wist af te wisselen. Ook in zijn gedicht in Schouws, in het bijzonder Brouws dialect komt die afwisseling telkens tot uiting. Om het geduld van mijn lezers niet langer op de proef te stellen laat ik nu eerst de volledige tekst van het gedicht volgen en voorzie het daarna van een uitvoerig, in hoofdzaak dialectologisch commentaar. 61

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1976 | | pagina 61