wets Schouw se joe w e n s "van jou". (52) 21. Het in de voorafgaande regel (143) gebruikte allé is een algemeen- Zeeuwse aansporingsaanroep (53), die de taalinvloed uit zuidelijke stre ken enigermate illustreert, ook al is die op het noordelijk-Zeeuwse Schouwen-Duiveland stellig niet zo sterk als in Midden-Zeeland en be zuiden de Westerschelde. (54) 22. in r. 145 nog een voorbeeld van een typisch Zeeuwse assimilatie "Wat dak je daer zegge." Dak is ontstaan uit "dat ik" en vertoont een voor de spreektaal even typerende samenvloeiing als "Bin j a klaer" in r. 27. *®n». Rede van Brouwershaven met binnenkomende vissersschepen. In de bovenstaande regels hebben wij door de beeldende kracht van Van der Weele's Schouwse streektaal, zijn directe wijze van uitdrukking en zijn gevoel voor humor bij de uiting van gevoelens en de beschrijving van situaties kunnen bewijzen, dat deze Brouwse dichter een "document hu- maine" een zeer menselijk getuigenis gegeven heeft van zijn beroep (55), waarmee hij waarschijnlijk even sterk verbonden was als de vissersbe volking in het toneelstuk "Op hoop van zegen" van Herman Heyermans. De manier "oe dat men op z'oan schuutje leve" (r. 6 en 140) is echter niet zo dramatisch, zo vol triestheid en ontbering beschreven als in Heyermans' "spel van de zee" en de Scheveningse tekst in de publikatie over het Zuidhollands van mevr. Jo Daan en K. Heeroma. (56) Evenmin vinden we melding gemaakt van het voortdurende doodsgevaar waaronder bv. de vissers van Arnemuiden (57) en in vroeger tijden de IJslandvaar- ders van de Westvlaamse en Fransvlaamse kust (58) moesten vissen. Dit wordt echter duidelijk, wanneer we lezen dat in tegenstelling tot de hierboven, genoemde vissers van de Hollandse, Zeeuwse en Vlaamse kust de garnalenvissers van Brouwershaven nooit langer "dan zo'n 12 èt 13 uren" (59) het water opgingen, van het ene tot het andere hoogwater. In 74

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1976 | | pagina 74