golden de percelen die tot de boerderij behoorden, als de beste uit de omgeving. Precies driehonderd jaar later, in 1954, kwam de boerderij opnieuw in het gedrang, doordat men aan de landzijde "Smalleganges- diek" ongeveer 30 meter verbreedde. Het erf werd daardoor kleiner, de kapschuur en het wagenhuis moesten worden verplaatst en op de plaats van de rijbaan op het erf kwam zelfs de teen van de dijk tegen de stenen schuur te liggen. Door de aanleg van de Schelphoek-ringdijk kwamen goe de percelen in zee te liggen. Door grondverlies in de 16e eeuw aan de zuidkust ging men in 1558 over tot het verdelen van de polder Schouwen in "vierendelen". Hiervan be vatte het Westervierendeel de dorpen Noordwelle, Zuidwelle, Koude- kerke, Serooskerke en delen van Haamstede en Renesse. De vierendelen werden gevormd door de daarin gelegen ambachtsheer lijkheden, waarvan Koudekerke er êên was. De heerlijkheden waren verdeeld in "bevangen". (1) Koudekerke telde er 14. De oudst bekende bewoner en eigenaar van de hofstede was in 1599 vol gens het veldboek van het westervierendeel Cornelis Marinus Decker. We weten weinig van deze familie. De doopboeken van Haamstede, waar onder Koudekerke toen reeds behoorde, beginnen pas in 1630. De familienaam kwam verder niet voor in westelijk Schouwen, uitgezon derd een zekere Jan Jacobs Decker, die ook als eigenaar van enkele per celen werd genoemd in hetzelfde bevang. Dit was het vierde van Koudekerke en heette het Mayken Schoenmakers- bevang, bevatte in 1599 127 percelen en had een grootte van 348, 5 gemet en 114 roeden met tevens 9 gemet en 105 roeden vronen. (2) Het behoorde met nog drie andere bevangen van Koudekerke tot de zogenaamde tiend- blokken. (3) Deze gronden waren sinds oude tijden behalve met dijkgeschot (polder- belasting) ook belast met tien procent van de opbrengst. Tiendpachters inden het geld voor de ambachtsheer. In 1852 betaalde deze hoeve f 5. -- /gemet voor de "wintervruchten" en f 3. --/gemet voor de "zomervruchten", Tot 1908 bleef dit belastingsysteem bestaan. Decker bezat 26 percelen bouw- en weiland met een oppervlakte van 6l gemeten en 131 roeden. Hoewel kleine percelen, was dit geheel voor die tijd een respectabel bezit. Ze lagen niet allen in hetzelfde bevang rond de boerderij, maar ook in het derde, vijfde, zesde en zevende bevang van Koudekerke en zelfs nog 136 roeden in "het Zuijtlant" (nu Wevers inlaag). De weg langs de boerderij heette Stolpweg en liep voor 1654 van daar min of meer recht naar de oude dorpskern van Koudekerke. Er is daar nog iets van te zien. Vast staat, dat de hofstede oorspronkelijk een stolpboerderij was. Resten hiervan waren in deze eeuw nog in de oude schuur te herkennen. Hiermee is dan de naam Stolpweg verklaard. Mede door een zekere welstand en drang tot modernisering of omschakeling naar meer akkerbouw lieten vermoedelijk Decker of diens opvolgers in het begin van de 17e eeuw het enorme woonhuis optrekken. Misschien ook gelijktijdig veranderde men de stolp tot een aangebouwde schuur (zie foto). De met grote rode bakstenen (moppen) opgetrokken woning, 10 meter in het vierkant, bevatte slechts drie vertrekken. De lj-steens muren hadden een dikte van ruim 50 cm. Boven was een zol der met vakken voor opslag van verschillende graansoorten, gedragen door zware balken van ongelijke dikte. Langs de gehele schuurzijde was de ruime woonkamer met een schoorsteen, en tussen de twee bedsteden was een kast. 92

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1976 | | pagina 92