is de klinker i naast e in deze woorden beslist niet vreemd. Een der gelijke parallelvorm met een meer gesloten klinker i komt ook voor in katje(s)spil "ondoordacht, gevaarlijk spel" en p a e r e s p i 1 "paar denspel, circus" en wellicht ook in hi spe "gesp", dat we op het eiland naast ha spe aantreffen (20). Een aantekening en illustratie bij het woord (de) g i s p e van mej. Ghijsen (21doet vermoeden dat deze vorm met i de oudere is. Die met e (a) moet derhalve als aanpassing aan het algemeen Nederlands beschouwd worden. Voor de oorspronke lijkheid van Van der Weele's taal is het in ieder geval kenmerkend, dat in de uitdrukking ripj e r epj e de oude en Zeeuwse vorm vooropstaat. 5. Schoren, rokken en snokken in r. 35 zijn ongetwijfeld karak teristieke woorden om het zware werk bij het ophalen van het net plas tisch uit te beelden. Met het eerste is stellig bedoeld: zichzelf schrap zetten (21a), het tweede en derde woord geeft in rijmende variant het hevig, intens en verbeten rukken en trekken weer om het net binnen boord te krijgen, hetgeen in de daarop volgende regels (36 t/m 38) duidelijk naar voren komt. Bij het woord 2. r ok ruk (22), waaronder zij de uit drukking (mé)rokken en snokken vermeldt, tekent mej. Ghijsen aan, dat deze vorm bij ouderen nog voorkomt. Van der Weele heeft hier dus een woord gebruikt, dat niet veel hedendaagse dialectsprekers op Schouwen-Duiveland nog zullen kennen. 6. Het rijmpaar nette en wette in de regels 39 en 40 heeft een wel bij uitstek Zeeuws karakter door de mede in het dialect van Schouwen- Duiveland lang en in hoofdzaak nog steeds bewaard gebleven toonloze e aan het eind van vele zelfstandige naamwoorden (23). De ironie van het lot heeft veroorzaakt dat ik destijds uit de opgaven die ik ten behoeve van mijn dissertatie ontvangen had, de conclusie trok: watte "wedden" duivelands - wadde schouws (24). De vorm met t was mij namelijk in Oosterland en omgeving zeer bekend. Van der Weele geeft echter van deze tegenstelling in zijn gedicht geen blijk en doet vermoeden dat aller lei verschillen in taalgebruik tussen de beide delen van het eiland reeds ongeveer een eeuw geleden begonnen te verbleken (25). 7. In r. 42 treffen we wellicht het belangrijkste woord van het gehele ge dicht aan, gornet, want het is niet alleen een echt Zeeuws woord (26), maar het bepaalde tevens de rijkdom en de armoede van de Brouwse vis sers zoals Van der Weele in de hoogste mate. Dat blijkt duidelijk uit de tegenstelling tussen het eerste gedeelte van het gedicht (tot en met r. 58), waar gewag wordt gemaakt van een goede vangst en voordelige prijs, terwijl in het tweede gedeelte (r. 59-146) steeds geschreven wordt over veel tegenslag tijdens de vaart, een slechte opbrengst en een slechte prijs. Gornet is in deze zin zo kenmerkend voor de welvaart van deze Brouwenaars geweest, dat zich een vergelijking opdringt met de bewo ners van het oud-Keltische zuidwesten van Engeland, Cornwall, die lan ge tijd, en in het bijzonder in de tweede helft van de 19e e eu w in de regionale toast "Pysk, Sten ha Cober" (Vis, tin en koper) de vis als hun eerste bestaansbron aanduidden (27). Maar we hoeven niet zo ver naar het zuidwesten te gaan om deze maat schappelijke waarheid te ervaren. In Zeeland zijn vooral de vissersvrou wen van Arnemuiden sinds lange tijd bekend geworden door de langgerek te uitroep Horrenèèt! waarmee ze in Middelburg en Vlissingen hun garnalen uitventten, en dat ze dit waarachtig niet uit weelde deden, be schrijft Carolijn Visser in een vrij recent artikel over de vissers van 70

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1976 | | pagina 70