VOLKSVERHALEN OP SCHOUWEN-DUIVELAND?
DOOR DR. TJAARDW.R. DE HAAN
In een onberaden ogenblik heb ik er in toegestemd voor uw vereniging een
inleiding te houden over (Volksverhalen op Schouwen-Duiveland" 1
Door studies en publikaties ben ik meer en meer op de hoogte geraakt van
het Nederlandse volksverhaal en Schouwen ken ik van 1950 af door bezoe
ken aan Haamstede. Bovendien werd ik in hoge mate geïnspireerd door
het eerste jaarboek van uw vereniging, dat reeds in zijn titel de geheim
zinnige sfeer van sage en sprookje oproept: Kroniek van het land van de
zeemeermin (197 6). Achter de titelpagina staat, bij wijze van motto, de
verwensing van de zeemeerman, die tevergeefs uitziet naar de vrijlating
van zijn vrouw, door vissers gevangen en op het droge gebracht:
Schouwen, Schouwen, 11 sal je rouwen,
Dat je mijne vrouwe houwe!
't Rieke Schouwen sal vergaen,
Alleen de toren blijven staen!
Na deze klankrijke kreet strooit de diep-wanhopige meerman zand en zee
wier in de haveningang van Westenschouwen, symbolen van een onafwend
bare ondergang door stuivende duinen en bulderende golven. Onder het
sagerijm staat, ten overvloede, een citaat uit een welbekend boek van de
„sier schrijver" dr. P. H. Ritter jr., dat ook ten aanzien van het Schouwse
volksverhaal heel wat doet verwachten: „Zo vindt men dan overal de Sagen
van Zeeland als schatten op de bodem van het water", waarin l(sagen"
eerbiedig met een hoofdletter wordt geschreven, want verbeelding kan we
zenlijker zijn dan dagelijkse waarheid.
In het ,,Woord vooraf" van de Kroniek wordt medegedeeld, dat van de di
verse tekstvarianten van het sagerijm „na uitvoerig overleg" de bovenver
melde lezing werd verkozen (uit het „Zeeuwsch sagenboek" van J. R. W. Sin-
ninghe M. Sinninghe, Zutphen 1933), omdat deze, „ondanks enige aan
passing aan het algemeen Nederlands", het meest de Zeeuwse taalkenmer
ken heeft behouden. Deze diagnose kan afkomstig zijn van dr. A. de Vin,
door wiens toedoen ik hier voor u sta, de mond vol tanden en met volge
schreven papieren.
Door veel eigen werk was ik toch nog wel een beetje sterk. Aan de zee
meermin van Westenschouwen heb ik een hoofdstuk gewijd in mijn pasver-
schenen Nederlandse Volksverhalen, herkomst en geschiedenis", een uit
gave van Kruseman in Den Haag (1976). Het zij mij vergund het een en an
der uit dit hoofdstuk mede te delen met enkele aanvullingen en de verbe
terde verklaring van een zonderlinge variant, die wij aanvankelijk niet
recht thuis konden brengen.
Eerst gaat het over de zeemeermin in het algemeen, dan belanden wij in
Westenschouwen.
Wezens, half mens en half dier, behoren vanouds tot de fantasiewereld
van alle volken. In de klassieke Oudheid waren vooral de vogelmensen
(sirenen) in trek, doch sinds de zevende eeuw is het de half-vis half-mens
die in Europa de overhand behaalt: men vindt deze in de „bestiaria" afge
beeld en als zinvol versieringselement aan kerken en kathedralen. Visgo-
den, Ea en Atargatie, komen al voor in het oude Babyion.
Vooral de zeemeermin was, veel meer nog dan de zeemeerman, een met
26