voor zeevarenden, ter zijde van een tussen 1841 en 1874 geheel afgegra
ven ,,vliedberg", waar later zich de kapschuur zal bevinden van de gebroe
ders L. en W. van de Zande (aldus J. L. Braber en W. P. de Vrieze,
MSchouwens Westhoek zoals het was". Zierikzee 1971, blz. 64). Dit
erf wordt nog steeds het Kerkhof genoemd, zoals het terrein van de voor
malige vliedberg (totdat de ruilverkaveling de sporen uitwiste) het Berg-
weitje heette. Westenschouwen had, evenals Reimerswaal en Saeftinge,
als verzonken ,,stad" (in waarheid kan het alleen op de naam ,,vlek" aan
spraak maken) een legendarische reputatie van weelde en welvaart, die in
haar broodronkenheid tot de ondergang moest leiden. De straffe Gods,
geen natuurgeweld zonder meer. Ook de akten spreken van welstand. In
de veertiende eeuw transporteerden Westenschouwense schippers haring,
meekrap en uien naar Engeland en brachten wol, laken en steenkolen mee
terug. In de vijftiende eeuw haalde men zout uit Frankrijk, dat werd ver
handeld in Danzig, Reval en andere Oostzeehavens. Men bouwde zelf zijn
schepen en deed ook aan de haringvangst. Het mag al met al niet verwon
deren, dat er in de bloeiperiode maar liefst 28 huizen werden geteld waar
rijnse wijn geschonken werd! Aldus o. m. Anne Bolle in „Westen Schouwen",
Middelburg 1915. De sage voegt eraan toe, dat de spanten van de schepen
met zilveren spijkers aaneengeklonken waren en dat men zelfs doorde
weeks gouden schoengespen droeg! Aldus de Prisma Toeristengids Zee
land Brabant Limburg (1965), in aansluiting bij de volksmond,
Mr. A. Moens van Bloois, in ,,De toren van We stenschouwen" (jaarboekje
Zeeland, 1854, blzz. 33 - 41) weet, ,,dat er bij lage ebbe nog nu en dan
overblijfsels van straten en welputten zigtbaar zijn". In 1548 restten er
Overblijfsel van de Toren van W-Schouwen, in 1846 geheel afgebroken,
29