Westen-Schouwen zal vergaan, Maar de plompe toren zal blijven staan. Die ,,plompe toren", ook nu nog te zien en een ware blikvanger op de kale dijk in een weids landschap van veld, lucht en water, is sinds 1848 de trek pleister waaraan de sage zich hecht. Maar deze toren is afkomstig van het voormalige dorp Koudekerke, eveneens in zee verzwolgen, doch een uur gaans van Westenschouwen verwijderd. Dank zij deze toren, een sugges tieve tastbaarheid, kon de sage bewaard blijven, ja, een nieuw leven be ginnen, ook in een tijd die sagen meer en meer verloren doet gaan. In zijn met M. Sinninghe samengestelde Zeeuwsch sagenboek (Zutphen 1933) geeft J. R. W. Sinninghe het Westenschouwense verhaal als openings verhaal met een kernachtige houtsnede van N. J. B. (Nico) Bulder, de Gro ninger kunstenaar, tegenover de titelpagina. ,,Ze brachten het zeewijf aan wal, en de meerman zag haar op de kade sterven. Toen wierp hij een handvol zand en wier in de haven, en profeteerde: Schouwen, Schouwen, 't sal je rouwen, Dat je mijne vrouwe houwe! 't Rieke Schouwen sal vergaen, Alleen de toren blijven staen!" Sinninghe meldt ook, dat de sage van Westenschouwen door vissers van het Oostfriese eiland Baltrum wordt verteld: ,,Als sich aber einstmals eine gunstige Gelegenheit bot, ist es ihnen doch entsprungen und wieder in die See geschlüpft. Dort erhob es sich noch einmal aus der Brandung und rief drohend: O Schouwen, o Schouwen, Dat sail di rouwen! Des anderen Tages kam eine grosze Flut und hat ganz Schouwen in den Wellen begraben". Aldus Hermann Lübbing in zijn (|Friesische Sagen von Texel bis Sylt",Jena 1928, blz. 246, in aansluiting bij Kuhn Schwartz, „Norddeutsche Sagen",Leipzig 1848, blz. 296, nr. 333 (thans in reprint" verkrijgbaar bij Verlag Theodor Schuster, Leer in Ostfriesland/Duitsland) en K. Müllenhoff,„Sagen, Marchen und Lieder der Herzogtümer Schles- wig-Holstein und Lauenburg",Schleswig 1921, blz. 355, nr. 522 (met ver wijzing naar L. Strackerjahn, „Aberglaube und Sagen aus dem Herzogtum Oldenburg", tweede uitgave, Oldenburg 1909, deel I, blz. 515). Een volksmondlezing, die rechtgeaarde Zeeuwen als dr. P. J. Meertens in zijn bovengenoemde studie blijkbaar ontgaan is, bevindt zich, in hand schrift, in de verzameling-Boekenoogen (berustende bij de Volkskunde commissie van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen te Amsterdam). Zij werd in 1894 verteld door een rijksambtenaar, be- boortig van Melis sant, reden waarom zij het „Hallandsch Sagenboek, le genden en sagen uit Noord- en Zuid-Holland" van J. R. W. Sinninghe opent s-Gravenhage 1943): Vroeger was het eiland Schouwen veel groter dan nu: smalle kreken vorm den de grens tussen Schouwen en Goeree. Later echter is het land en de stad, die lagen waar nu de Grevelingen en het Brouwershavense Gat zijn, door de zee verzwolgen. Dat is zo gekomen. De vissers van de stad Schouwen hadden een zeemeermin in hun netten ge vangen, die zó mooi was, dat zij haar gevangen hielden en meevoerden naar hun stad. Hierover was de meerman heel bedroefd en hij kwam iedere avond tegen zonsondergang voor de mond van de haven boven water en zong dan: 32

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1977 | | pagina 34