geworden. „Brabers" zal stellig in verband moeten worden gebracht met „Brabander11 en stamt vermoedelijk uit de tijd toen een Brabantse immi grant zich heeft „ontfermd" over enige stukken grond ongeveer twee kilo meter ten z. z. o. van Haamstede. Het waren vrij hoog gelegen percelen die min of meer een rug vormden in het overigens nagenoeg vlakke polder land ruim ten oosten van het ten dele uit zeer vroege tijd daterende duin gebied. Een in oorsprong oudere benaming van Brabers en omgeving, welke op vroege documenten en kaarten voorkomt, is „Ouwerve" Het woord „werve" of „\^erf" duidt meestal op een „bergje" of hoogte, al of niet met bebouwing De Brabershoogte is tijdens de verkaveling geheel weggegraven; de perce- lering is volkomen gewijzigd (vergelijk de kaartjes op afb. 1 en 2 en de foto van de afgravingen op afb. 3). Vóór de ingreep hadden de west- en zuidrand van het Brabersterrein, begrensd door de Willem Beyesweg (Braber swegjeeen wat boogvormig verloop en een vrij stijl talud, in tegenstelling tot de oostelijke flank, die zeer flauw afliep. Het hoogste stuk werd ook wel „het diekje" genoemd. Dr. A. W. Vlam karteerde in 1942 de „Brabersrug" als een zogenaamde „kreekrug". Tijdens ons onderzoek is gebleken dat het hier echter gaat om een strandwalachtige vorming, daterende uit de tijd van het ontstaan van het oude duinlandschap - meer dan 4000 jaar geleden! De ondergrond van de rug bestaat tot op grote diepte uit strand- en zeezand waarop duin vorming heeft plaatsgevonden (zie afb. 11b). Op de zandrug is een naar de top toe dunner wordende laag humus gevormd (corresponderend met het subboreaal veen, Hollandveen, oppervlakteveen, in de „strandvlakte"), die in na-Romeinse tijd is afgedekt door een kleilaag (zie profielfoto op afb. 12a). Hoe is „Brabers" zo in de belangstelling gekomen? Het begin daarvan is te zoeken enkele jaren voor de tweede wereldoorlog, toen onze corres pondent J. M. de Nooyer, mogelijk in gezelschap van de bekende oudheid- vorser, meester J. A. Hubregtse uit Burgh^, aan de oppervlakte van een bouwland in Brabers veel scherven van Romeins en Middeleeuws aarde werk vond. Vooral de Romeinse scherven trokken sterk zijn aandacht, om dat voorwerpen uit de Romeinse tijd en vroeger in het Zeeuwse polderland gewoonlijk niet zomaar voor het oprapen liggen. Zij gaan buiten het gebied der oude duinen meestal schuil onder een dikke laag zeeafzetting De Nooyer vond in Brabers echter zoveel fragmenten van gebruiksvoor werpen uit de Romeinse periode, dat hij terecht ging vermoeden dat ter plaatse sprake moest zijn van overblijfselen van bewoning, bijv. een ne derzetting uit de eerste eeuwen na Christus. Zodra dan ook bekend werd dat het hoge terrein in Brabers in 1956 ten behoeve van de herverkaveling en landverbetering, maar tevens ook voor zandwinning (voor wegenaanleg) zou worden afgegraven tot enkele meters onder de top van de rug, hebben onze Schouwse correspondenten de directeur van de R. O. B. dr. P. Gla- zema, dringend geadviseerd tijdig een onderzoek in te stellen. Dankzij de grote medewerking van de heren ir. L. Eelkema en Schipper van de Herverkaveling Schouwen en Duiveland en vele andere bij het werk betrok kenen kon in het voorjaar van 1956 met een onderzoek worden begonnen. Afhankelijk van het tijdstip en de wijze van zandafgraving is het onderzoek in drie gedeelten uiteen gevallen (afb. 4), te weten: A. Vóór het begin van de afgraving een onderzoek door dr. W. C. Braat (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden) met assistentie van de heer C. 42

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1977 | | pagina 44