Afb. 3. Mevr. A. de Waay-Blom, Dreischor (geb. 1886) met haakmuts en
krullen; bloedkoralen met gouden slot; lange muts met „boompje", tule en
strook kloskant.
een speld op de ondermuts vastgezet. Dan trekt men de lintjes in het
„sluufje" van het „boompje" van de lange muts strak, zodat de bodempjes
van beide mutsen op elkaar passen, strikt de lintjes en stopt de uiteinden
in de nek onder het bodempje.
Waar de krullen uit de ondermuts komen, spelt men de lange muts op de
ondermuts vast. In Duiveland komt de muts over de krullen heen en wordt
ze achter de oren nog aan de ondermuts „opgespeld", zodat ze niet over
de schouders valt. Nadat aan elke kant van het hoofd nog een speld (soms
van goud) door beide mutsen is gestoken, de „bellen" of „strikken" aan de
krullen zijn gehangen en de gouden sierspelden boven de krullen horizon
taal in de muts zijn geprikt, kan men zeggen: „me bin gekeuveld". (Zo
zei men het op Goeree en Overflakkee. Op Schouwen-Duiveland was de be
kende zegswijze: „ebeld in estrikt" of „epuupt in estrikt". Zie Wdb. Ze.
dial. p. 265 en p. 274.
DE ROUWMUTS
De „roumuste" is gemaakt van een soort batist, dat men „kamerdoek"
noemt, naar men zegt omdat het uit Kamerijk (Cambrai, Noord-Frankrijk)
komt. Ook spreekt men wel van „rouwmustetuul". Een rouwmuts heeft in
62