(In de Zierikzeesche Nieuwsbode van 5 juni 1848 lezen we: Bij A. Root-
haart, Oude Haven, Zierikzee, te koop: groene, paarse en zwarte muilen.
Op afb. 11 linksonder zien we twee vrouwen uit de Marbeidersklasse" met
kleinere mutsen, de z. g. „rêêpmusjes", de ene met kant, de andere ge
pijpt", met eroverheen een kaphoed van glimmend stro. Deze kaphoed of
Mlcippe" kon alleen gedragen worden over een kleine muts. Toen deze hoed,
die destijds in heel Zeeland werd gedragen, uit de mode ging, werden de
mutsen overal groter. Op afb. 11 is deze verandering in de mutsenmode
duidelijk te zien. Het afgebeelde sieraad is groter dan wat men rond 1900
droeg.
In een nota van een manufacturier aan het Algemeen Armbestuur van de
gemeente Brouwershaven uit 1854 lezen we: ,,Geleverd een 2e soort kip
cl f 1, 25, 2 mutsen cl 5 ct en 2 reepen 8 ct" (wsch. „rêêpmusjes
Aan ellegoed voor de armen was o. a. geleverd: ,,Thools baaij, best ruw
katoen, blauw boesel (voor schorten) en gebloemd (voor jakken)".
DE MODE OMSTREEKS 1830
Ook in „Verzameling der Kleederdragten in de Nordelijke Provinciën van
het Koninkrijk der Nederlanden" door H. Greeven (fascimile), 1828, vin
den we een afbeelding van een boerin uit Schouwen. De beschrijving is vrij
Afb. 12. Boerin gekleed in rok en jak, gekruiste doek en halsdoek; muts
met kloskant; gouden krullen; schelphoed; rode bloedkoralen; zilveren
schoengespen. Uit: H. Greeven, 1828.
Afb. 13. Boerin met ongeveer dezelfde kleding als afb. 12. Uit: E. Maas
kamp, 1805.
71