in hun rechten te herstellen, in den strijd tegen hertog Godfried-met-den-
Bult (van Neder-Lotharingen) en den bisschop van Utrecht. Maar vooreerst
moest hier in Zeeland orde op zaken worden gesteld. Want het was hier in
dit nNiemandslandn, met permissie, een vrij gevochten ,,zootje", zonder
eenig hoogheidsgezag.
De veiligheid liet overal veel te wenschen over.
„In de dagen Samgars, des zoons van Anath, in de dagen Jaëls, hielden de
wegen op, en die op paden wandelden, gingen kromme wegen. (Richteren
5:6)
De Vlaamsche gravenzoon, die binnen kort zijn vader, Boudewijn V (ge
zegd van Rijsel) als Graaf van Vlaanderen zou opvolgen, is er spoedig in
geslaagd in Zeeland orde en vrede te herstellen en de door de Kerk
gepropageerde „Godsvrede" te doen eerbiedigen.
Wijlen de bekende prof. dr. Henri Pirenne (uitvinder, zoo men weet, van
een niet-bestaande „ame beige"), heeft destijds verondersteld dat Robert
,1e Frison" reeds van zijn vader, graaf Boudewijn V van Vlaanderen (ge
zegd van Rijsel), een deel van Zeeland als apanage" (jaarinkomen) zou
hebben toegewezen gekregen. Maar dat is niet juist. „Apanage" komt in
het hier behandelde tijdperk nog niet voor; en andere betrouwbare bronnen
verzekeren ons dat Robrecht ,,de Fries" vanwege zijn vader geen enkel
„honor" (eergeschenk, douceur) heeft ontvangen, (zie: het Chronicon St.
Andreae Castri Cameracensi, p. 537; en het Liber de Restauratione St.
Martini Tornacensis, p. 280)
Neen, Robrecht de Fries heeft tusschen de jaren 1061 - 1063 zijn gezag
zij het dan met goedvinden van, of in opdracht van zijn vaderop
deze eilanden met kracht moeten vestigen.
Het is bekend, dat er althans op Walcheren ernstige ongeregeldheden waren
uitgebroken, alwaar verschillende partijen elkander te vuur en te zwaard
bestreden en moord en doodslag om zoo te zeggen „schering en inslag"
vormden. Robrecht zag zich zelfs genoodzaakt (wellicht reeds v6ór 1061)
een strafexpeditie -- een soort politioneele aktie -- tegen Middelburg te
ondernemen. Trouwens, de gansche kustbevolking van den Maasmond tot
en met de Kwinte (Canche) in Zuid-Vlaanderen was roerig en vechtlustig.
Men denke maar eens aan den bloedigen strijd tusschen de partijgroepee-
ringen de Blauwvoeters o.l.v. Herbert van Wulveringem en de Inghery-
ckers of Isegrims o.l.v. Willem van St. Omaars en Christiaen van Praet
in het Veurne-Ambacht. Een „bellum omnium contra omnes". Aan deze
wantoestanden, in Zeeland èn in Zuid-Vlaanderen, heeft Robrecht de Fries,
als een echte pacificator, een einde gemaakt, (zie o. a. K. de Vleeschau-
wer, „Zannekin" en de Vrijheidsstrijd van het Kustland" - Tielt, 1928)
Wat er wérkelijk is voorgevallen in deze streken (ik bedoel: in Zeeland)
kunnen we -- ten deele althans -- ongeveer te weten komen uit een hand-
schrift-chroniek „Vita Sancti Willibrordi", geschreven door Thiodfrid.
Deze Thiodfrid was van 19 nov. 1083 tot 3 april 1110 abt van Echternach.
(Over hem: W. Lampen, „Thiofrid von Echternach. Eine philologisch-
historische Untersuchung, in: Kirchengeschichtliche Abhandlungen, Bres-
lau 1920) Daarin lezen we dat deze abt van Echternach, zoo niet tusschen-
beide, dan toch wel in elk geval als arbiter is tusschengekomen om den
vrede te herstellen en een einde te maken aan de moeilijkheden tusschen
de bewoners van Walcheren en Middelburg eenerzijds en de Robrecht de
Fries anderzijds. Hierbij bedenke men tevens dat de Abdij van Echternach
in deze streken, óók op Schouwen, ettelijke eigendommen bezat.
Aan het gansche verhaal van Thio(d)frid zit overigens - salve reverentia -
88