Scholarchen en predikanten hielden toezicht op de naleving der verordenin
gen en zagen vooral nauwlettend toe, dat de meesters in overeenstemming
met de Dordtse leer en de Heidelbergse catechismus onderwezen.
In het midden van de zeventiende eeuw stond het onderwijs in de republiek
zeker niet ten achter bij dat in enig ander land ter wereld, integendeel.
Maar het bleef constant op dit peil en wat in 1650 degelijk en deugdelijk
was, moest in 1700 verouderd genoemd worden, bleek in 1750 „reeds" gebrek
kig en vijf en twintig jaar later schier onbruikbaar."
101