zich „en bloc" van den Hollandschen graaf Floris afgewend. „Wat hebben
wij van doen met „David" (lees: Floris)naar uwe tenten (lees: sloten)
o Israël!" (2 Samuel 20:1; 1 Koningen 12:16.)
Reeds op 18 maart 1290 was de Schouwsche ridder, Jan van Renesse,
leenman geworden van den graaf van Vlaanderen. Hij draagt daarbij aan dien
graaf (Gwijde van Dampierre) op: „son manoir de Renesse avec 100 mesures
de terre, de plus pres de celui, pour le tenir en fief." (zie: Inventaire
analytique des chartes des comtes de Flandre" door De_Saint-Genois (Gent
1843) I, no. 1029; e n l^W1_des_Tombe„Het geslacht VAN RENESSE" ('s-Gra-
venhage 1897, blz. 18.)
Vervolgens legden de navolgende leden van den Zeeuwschen adel den eed van
leenhulde aan den graaf'van Vlaanderen af op 23 maart 1290 te A a 1 s t
in (thans Oost-) Vlaanderen. Het waren de navolgenden:
Wolfaert, Floris, Raes en Jan van Borselen; Niclaes, Costijn en Henric van
Cats (Niklaes of Clays van Cats junior wel te verstaan)Hugo, Wouter en
Jan van Cruyningen; Jan vander Maelstede; Hugo van Mairlant; Wolfert van
Cattendycke; Gilles vande Poele; Boudijn van Everingen; Jan van Souburch;
Symon vander Hooghe; Clays van Staple; Gillis van Brigdarame en nog eenige
anderen, (zie: Oorkondenboek van Holland en Zeeland deel II, no. 666; en
Obreen, a.w. blz. 117.)
Ettelijken van deze ridders en edelknapen worden ook bij name vermeld in
het boekje van dr. beo_Delfos, „13 0 2 door Tijdgenooten verteld. Met
een inleidend woord over Vlaanderen's Zending in Oud-Nederland" (Antwerpen
1931)
Alles raakt nu in een stroomversnelling; Floris V (toen nog niet gedood.')
sloot begin januari 1296 met den koning van Frankrijk een aanvallend en
verdedigend verbond, omgekocht door Fransch goud en zich zoodoende openlijk
van Engeland afscheidend. Zelfs de overweging dat zijn (Floris') eenige
zoon en erfgenaam (Jantje I) zich in handen van Eduard, koning van Engeland
bevond, weerhield hem niet van dezen stap, die een soort „Einkreisungs-
politiek" tegen Vlaanderen en Zeeland beteekende (zie: mr. M.S. Pols, „Graaf
Jan I van Holland"in Bijdr. v. Vaderl. Gesch. en Oudheidk. 3de reeks, X,
blz. 17. (2de numm.
De dood van Floris V had aan Edward van Engeland op ganschelijk onvoorziene
wijs de macht over het jonge graafje van Holland verschaft. Maar dit graaf
je was nog een niet geheel volwaardig kind. De koning talmde dan ook om
dat kind uit handen te geven, maar op 7 januari 1297 (toen de graaf van
Vlaanderen met koning Edward een aanvallend verbond tegen den Franschen ko
ning Philippe le Bel had gesloten)liet Edward zijn dochtertje (ook een
kind) met Jantje I huwen. Koning Edward hield dit dochtertje wijselijk bij
zich in Engeland; en Jan I kwam hier te lande onder toezicht van een raads-
kring van Zeeuwsche edelen, waarvan aanvankelijk Jan van Renesse den toon
aangaf; maar vervolgens Wolfert van Borselen. Deze laatste die op het
Burggraafschap Zeeland aasde intrigeerde weldra Jan van Renesse eruit,
en deze begaf zich naar Hulst in (het huidige Zeeuws-) Vlaanderen, (zie:
I_1H1_Gosses en N_L_Japikse„Handboek tot de staatk. Gesch. v. Nederland"
(lste druk, blz. CLIII.)
Voor een goed begrip van het nu volgende willen wij, in vogelvlucht, hier
nog enkele noodzakelijke feiten en jaartallen vermelden.
Jan(tje) I stierf op 10 november 1299. Wolfart van Borselen, die het jonge
graafje voortdurend bij zich had gehouden en geen oogenblik uit het oog had
verloren, was op 1 augustus 1299 te Delft „gelyncht", waarna graaf Jean van
Avesnes, als Jan II van Henegouwen, bondgenoot van Frankrijk! hier in
104