zijn ontkomen en daar eenige opwinding te hebben veroorzaakt als „buiten beentje" (erkende bastaard-zoon) van Floris V, maar een slag aan het Manpad in 1304 heeft nimmer plaatsge had 3)- al vertellen de schoolboekjes voor de Lagere School het an ders. „Een veldslag waardoor Holland werd „bevrijd" van de Vlaamse „overheersing" is nooit geleverd; de slag bij het Manpad is niet gestreden". In zijn „Floris V" („Fibulareeks"no. 20, Bussum 1966) komt prof. dr. F.W.N. Hugenholtz op deze kwestie terug en zegt hij, op blz. 47: „Hij (Witte van Haemstede) heeft dan wel de legendarische slag aan het Manpad nier, gestre den, maar hij heeft toch in dat jaar als militair aanvoerder (groote) ver diensten gehad"; ja, voor de zaak van het Huis Avesnes, moge ik hieraan toevoegen, niet voor de Dietsche zaak, niet voor de zaak van onze Neder- landsche zelfstandigheid; want daarvoor komt aan Jan van Renesse eeuwige roem toe. Prof. Hugenholtz bekijkt de zaak m.i. nog te veel door een klein- hollandschen bril, - „salva reverentia". DE SCHEEPSSTRIJD OP DE GOUWE IN 1 304 We naderen nu het hoofdthema van onze verhandeling: de bekende scheeps strijd (niet: „zeeslag", want dat was het niet) op de Gouwe, een breed water, dat Schouwen van Duiveland scheidde. De Vlamingen waren er iutusschen zonder moeite in geslaagd een leger van plm. 2.000 man op het eiland Schou wen aan land te zetten en wel om Zieriks-ee te belegeren. Het leger was vervoerd op 144 kleine zeeschepen, afkomstig uit de Vlaamsche havens. De ge zamenlijke tonnage dezer scheepjes bedroeg 31500 ton, of gemiddeld 25 ton per schip: het grootste schip mat 38 ton en het kleinste 12. Het „vlaggeschip" van de Vlaamsche vloot, waarop zich de jonge Gwijde van Dampierre, „graaf van Zeeland", (zooals een van zijn titels luidde) bevond, was het schip „Die Fiere" 4)hetwelk meermalen van naam had gewisseld. Het moet oorspronkelijk de „Superbia" hebben geheeten, was daarna in het toenmaals Engelsche Guyenne in handen der Fransen gevallen en door hen om gedoopt in „1Orgueilleuse" en ten slotte door de Bruggelingen buitgemaakt in het Zwin, na de „Brugsche metten" van 17 mei 1302, toen de Franschen het schip hadden moeten abandonneerenDe Bruggelingen hadden het schip toen herdoopt in „Die Fiere". De graaf van Holland en Henegouwen zat intusschen in angst en beven in Schiedam, en zond beden om hulp naar den Franschen koning, die een groote galeien-vloot over zee naar de Maas zond. Deze vloot stond onder het opper bevel van den admiraal Grimaldi (een Genuees in Franschen dienst) terwijl Jan Paiedroghe, een Arteziër uit Calais, als vice-admiraal („schout bij-nacht" zouden wij tegenwoordig zeggen) fungeerde. In de befaamde „Rijm kroniek van Melis Stoke, negende boek vs. 589 e.v. 5) lezen we daaromtrent: „Jan Paydroeghe sette oec mede Ende mande daer ter selver stede (sc.: te Ca lais, „Calijs bider zee") Acht ende dertich groter scepe; Ende quamen met desen gheselscepe Up enen dach in de Mase ghevaren." Wie was nu de genoemde Jan Payedroghe? Wij zij n daaromtrent volledig ingelicht behalve min of meer door Melis Stoke door het werk van P. Bougard en dr. C. Wyffels: „Les Finances de Calais au XIIIe siècle. Textes de 1255 a 1302" (Brussel 1966)6) - Calais 107

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1978 | | pagina 109