van 1951 en nog twee brieven zonder datum uit de latere jaren vijftig. Een
ervan vermeldt de radicale veranderingen in het landschap van Schouwen na de
ramp van 1953 („Eel Schouwen is 't onderste boove ekrauwd") en de andere,
reeds hierboven aangehaald, loopt vooruit op de gemeentelijke herindeling
van het eiland. Op dit eigen materiaal kreeg ik voor de jaren 1934 en '36
nog een welkome aanvulling door de bereidwillige medewerking van de heer
Van Zijp. Hij was zo goed van de „Brieven uut Schouwen" van 26 januari t/m
20 juli 1934 en van 8 augustus t/m 12 oktober 1936 fotocopieën te maken.
Naast deze t/m 25 januari 1935 6) wekelijks verschenen „Brieven" heeft
„Joös" een enkele maal ook ander proza en soms ook poëzie voor de „Nieuws
bode" geschreven. Wij noemen hiervan het gedicht ,,'t Paerd" (20 augustus
1940)ondertekend met de initialen J.v.J. en het prozaschetsje „Schaesen-
rie!" in de krant van 17 januari 1942, in de barre oorlogswinter van 1941
op '42 een zeer actueel onderwerp. Verder schreef „Joös" in samenwerking
met „Jaone" nieuwjaarswensen, o.a. ter gelegenheid van een van de jaarwis
selingen in de donkere oorlogstijd („A is 't nog nacht, eéns komt t'n dag")
en samenspraken voor de jaarlijkse Zierikseese kermis „Zurrikzeëse Mart")
in september. Wij knipten deze opwekkingen tot kermisbezoek uit „Nieuws
boden" van september 1952, '55 en '56 en kregen er de stellige indruk uit,
dat „Joös in Jaone" ook op latere leeftijd een dagje op „de mart" voor geen
geld wilden missen.
Het wordt thans tijd aan onze dialectschrijver uit Bruinisse aandacht te
schenken. „Wullum" is een kleine veertig jaar later als „Joös", t.w. op 25
november 1971, begonnen zijn dialectstukjes te schrijven in het weekblad
„Ons Eiland" onder de titel „Bie ons op durp". Hij publiceerde ze ruim 4
jaar. Het laatste verscheen op 12 december 1975. Dank zij mijn nicht Annie
Beije-Barel te Oosterland bezit ik een redelijk volledige verzameling van
„Wullum1s" schetsjes en door de bereidwilligheid van de schrijver zelf, met
v/ie ik op 8 maart van dit jaar een buitengewoon prettig gesprek had, ben ik
gemachtigd enige biografische notities te publiceren over de persoon die
zich achter de schrijversnaam „Wullum" verbergt. „Wullum" is het pseudoniem
van de heer W. van Gilst, geboren te Bruinisse in 1921 en van 1953-'77 lid
van de gemeenteraad in zijn geboorte- en woonplaats. Gedurende deze periode
was hij bijna 21 jaar wethouder. Daardoor kende de heer Van Gilst praktisch
alle mensen op Bru en had hij zijn vrienden onder aanhangers van alle kerke
lijke en politieke richtingen. Door zijn dagelijkse werkzaamheid als „kan
tenier" bij de Rijkswaterstaat in het gebied tussen Bruinisse en Zieriksee
kent hij bovendien zeer veel mensen uit het oostelijk deel van ons eiland
in de ruimste zin van het woord. Ook deze kennis heeft hem vaak inspiratie
tot zijn dialectstakjes gegeven.
In tegenstelling tot de „Brieven uut Schouwen" heb ik van de stukjes van
„Wullum" een groter aantal niet van jaar- en datumaanduiding voorzien. De
periode november 1971-december 1975 ligt nog geheel binnen het thans lopende
decennium. De belangstellende lezers, en zeker zij die in (Oost-) Duiveland
enigermate bekend zijn, zullen bepaalde voorvallen en situaties die „Wullum"
beschrijft, zonder veel moeite herkennen. Voor latere onderzoekers van de
Zeeuwse streek- en taalgeschiedenis die van de schetsjes van „Wullum" ge
bruik willen maken, zal de aanduiding „Bruinisse tussen 1971 en '75" zonder
meer voldoende zijn. Wat voor vergelijking van onze beide dialectschrijvers
naar tijd en plaats (streek) van het hoogste belang is, is het antwoord op
de vragen:
1) in hoeverre zijn „Joös" en „Wullum" erin geslaagd het dialect te gebrui
ken als uitingsmiddel van de levende actualiteit?
115