steeke." Hier proeven we ten voeten uit de goed-Nederlandse interpretatie van de initialen van het Nazi-persbureau D.N.B.Doorgaans Niet Betrouwbaar. Natuurlijk heeft ook het wel en wee van het waterschap Schouwen de voortdu rende aandacht van „Joös". Schrijvend over het „verslag van 's lanskaemer" ('s Landskamer, het waterschapsbureau) brengt hij in zijn brief van 24 de cember 1935 de „sietewoasje vo de suaosje" aan de orde. De heer Geluk heeft in zijn artikel in deze kroniek uitvoerig en zeer technisch over bovenge noemde kwestie geschreven, reden waarom wij ons voor wat deze brief betreft beperken tot het signaleren van de wederom zeer originele woordspeling. In het jaar 1936 behoorde de devaluatie van de gulden tot het belangrijkste nieuws en vanzelfsprekend laat „Joös" ook dit feit niet onvermeld. In zijn brief van 12 oktober 1936 spreekt hij erover met buurman Jan naar aanleiding van de vondst van een gouden tientje uit de 19e eeuw op een stuk land in Tholen: „'n gouw wullempje wè zo groen as kraoilak, ma tog tien hulden waert, in nog wè goeie, in gin geduukelde." Bij de buurvrouw is het bericht van de waardevermindering van het betaal middel helemaal niet goed gevallen, want: „Toe a z'oorde dat te hulden nae benee was, zat ze te steenen as 'n zieke koeie." Jan geeft haar dan de raad bij het inkopen doen met groot geld te betalen en rijksdaalders („achter wielen") terug te vragen: „vraeg achterwielen vromme, die binne nie nae benee. Het is wellicht een wat naieve gedachte dat alleen de gulden in waarde ver minderd was en de rijksdaalders en gouden tientjes op hetzelfde peil geble ven waren, maar het belangrijke ook in dit gesprekje is, dat „Joös" nauw keurig weergeeft hoe de eilandbevolking dit schokkende feit heeft beleefd. Het bevestigt andermaal, dat het dagelijkse nieuws in de streektaal een volwaardige klankbodem vond. In 1937 en '38 laat „Joös" uiteraard de feesten van het koninklijk huis (en hoe kan dit ook anders in een provincie die in zijn volkslied de zin heeft: „Oranje en Zeeland, dat 's de leus"?) niet onvermeld. In zijn brief van 12 januari 1937 geeft hij een enthousiast verslag van het in „de stad" (Zieriksee) bijgewoonde feest ter gelegenheid van het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard en op 20 en 27 augustus 1938 heeft hij het over de feesten n.a.v. het 40-jarig regeringsjubileum van koningin Wil- helmina. Hij betreurt het (27 augustus 1938) dat er een paar plaatsen op het eiland zijn „wae zu gin feest kunne of zu ouwe as te koonehinne veerteg jaer an de regeeringe is", wat dan ook de oorzaak daarvan moge zijn, maar in ieder geval zal er uitgebreid feest gevierd worden „op schaerendieke, renisse in aemstie" met zelfs vuurwerk de avond vooraf. Zelf heeft „Joös" met buurman Jan het feest uitbundig meegevierd in Ouwerkerk en dat hem dat wel enige energie heeft gekost, blijkt uit het eind van de brief van 10 september 1938: „Noe za 'k 'n stuitje motte blaeze eer 'k weer d'n ouwen bin, want feëste is 'n zwaer werrek, dat ek goed emorreke van de weeke." Ook dit is weer een bewijs dat de volksfeesten in Zeeland, en in het bij zonder op Schouwen-Duiveland, met inzet van de gehele persoon gevierd werden. De vreugde van deze feesten, lichtpunten in de moeilijke tijden van een langdurige economische crisis, zal snel getemperd worden door de steeds dichterbij komende oorlogsdreiging. Reeds in zijn brief van 23 september 1939 heeft „Joös" het over de prijsopdrijving, die bij een lange duur van de oorlog niet te vermijden zal zijn. „A tat lank mot duure, in dat lieknt wè, za aolles netjes nae boove gae." Op 21 oktober van dat jaar maakt hij gewag van de suikerdistributie („dae kriek ma 'n pond van in de veertien daegen", zegt Jaone) en de autoloze zondagen vanwege'de benzinebesparing 118

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1978 | | pagina 120