als „gaern" (uitspr. haern)Dit woord heb ik op de door Dr. Ghijsen
(Wdb. Ze. dial. 248) genoemde vindplaats Scharendijke in de jaren twintig
nog horen gebruiken door een oudere neef. Mijn moeder, 1884 te Ooster-
land geboren, maar met Schouws bloed van haar beide ouders, gebruikte
nog vaak de uitdrukking: nie of haern „graag of niet".
3) Bij het onder 1) genoemde graeg tekent Dr. Ghijsen (Wdb. Ze. dial. 290)
aan: „in A.N. bet. met genoegen, bij voorkeur, thans alg. gehoord".
Ook hier moet „Joös" dus onbewust een algemeen Nederlands woord in zijn
Schouwse dialect opgenomen hebben. Op verschillende andere plaatsen in zijn
brieven vinden we echter overtuigende voorbeelden van de oude Schouwse uit
spraak en woordenschat. Uit een zeer groot aantal geven we de volgende:
a) de herhaaldelijk voorkomende verleden-tijdsvormen van zwakke werkwoorden
met achtervoegsel -ede 37)die uit een zeer oude Germaanse taalfase
afkomstig zijn. We noemen uit een grote reeks: Br. uut Sch. 13-7-'34 en
9-l-'36 praetede „praatte", id. 12-7-'35 schoddede „schudde", id. 9-l-'36
kappeden „kapten", id. 12-l-'37 zettede „zette", klussede „klotsten,
botsten", lachede „lachte".
b) het meermalen opgetekende kaolf „kalf" (Br. uut Sch. 17-5-'35) en kaol-
levers „kalveren", resp. kaolfjes „kalfjes" (id. mei 1938). In mijn Dial.
Sch.-D. pag. 5 gaf ik als plaatsaanduiding voor kölef „kalf": Schouwen
en Dreischor. 38) Uit laatstgenoemde plaats was „Joös" afkomstig. 39)
De uitspraak met werd mij nog onlangs bevestigd door de heer L. Quist
aldaar
c) duuster „Duitser" (Br. uut Sch. 14 en 18 oktober 1935). Dr. Ghijsen (Wdb.
Ze. dial. 208) maakt hierbij de opmerking „bij ouderen" en geeft als
Schouwse vindplaatsen Eikerzee en Noordgouwe. Voor Duiveland vermeldt
zij Bruinisse, maar in „Wullum's" schetsen heb ik het bij mijn weten
niet aangetroffen.
d) de plaatsnaam Flupland „Sint-Filipsland" (Br. uut Sch. 21-12-'35)Deze
zou een voorbeeld kunnen zijn van de woorden waarin een oude en oorspron
kelijke i^ gerond is tot u. Een in dit artikel vele malen genoemd voor
beeld is de naam Wullem „Willem" 40)Hier staat Duiveland, en in het
bijzonder ook Bruinisse, in tegenstelling tot Schouwen, want in Bie ons
op durp 2 augustus 1973 vinden we een grote muggensoort aangeduid als
Fliplandse moggen. Merkwaardig genoeg heeft Bruinisse, dat dikwijls te
genover de rest van Schouwen-Duiveland in taaiopzicht een „ouderwetse"
indruk 41) maakt, in deze plaatsnaam (Sint-Filipsland) de klinker van
het moderne Nederlands, die tevens de klinker is in de oudste vorm van
deze naam. 42) In feite doet zich dus bij het hier behandelde toponiem
(plaatsnaam) een overeenkomstige ontwikkeling voor als bij een aantal
duivelandse woorden met de klinker u. 43)
e) daeke „tureluur", zekere soort van weidevogel, en vooral in fig. bet.:
stumper (Wdb. Ze. dial. 154)„Joös" bezigt deze oorspronkelijke vogel
naam in dezelfde brief (12 okt. 1936) met nog een andere, nl. deenen
„wilde zwanen of ganzen" (Wdb. Ze. dial. 164). In de laatste betekenis
(„wilde ganzen") vermeldt Dr. Ghijsen het in het bijzonder voor Drei
schor, „Joös1" plaats van herkomst. Onze schrijver blijkt dus ook van de
Schouwse vogelbenamingen goed op de hoogte te zijn, maar het leuke is
dat hij daeke in de bovenvermelde figuurlijke betekenis „stumper" ge
bruikt. M.b.t. buurvrouw Kee schrijft hij namelijk: „Kee is gin daeke",
m.a.w. ze weet haar zaken best te regelen.
f) mookeg weer (Br. uut Sch. 6-2-'37 en 28-2-'40) „druilerig, regenachtig
herfst- en winterweer". In de tweede helft van de jaren '30 tekende ik
127