zijde, maar had juridisch gezien weinig of geen rechten. Wie nu eenmaal niet in de kosten hoefde bij te dragen ging daartoe vrijwillig geen pogin gen ondernemen. De waterschapslasten die in de diverse polders in 1952 werden geheven, lie pen sterk uiteen. In sommige waterschappen waren deze reeds 50,a 60, per ha, terwijl ze in verschillende binnenpolders soms slechts enkele guldens per ha bedroegen. Vanzelfsprekend waren deze verschillen dankbare onderwer pen van gesprekken op beurzen, tijdens vergaderingen en bij familiebezoeken. Het is duidelijk dat er dan „hoger gezag" moet zijn om wijzigingen door te voeren. Nu zijn waterschappen kinderen van de provincie, dat wil zeggen: de provin cie richt waterschappen op, heft ze op en stelt de reglementen vast (alles onder goedkeuring van de Kroon)Zo heeft de provincie, na voorbereiding in de jaren dertig, al op 1 januari 1942 opgericht het waterschap „Het Vrije van Sluis" in West-Zeeuws-Vlaanderen, omvattende 76 polders. Alle bovenom schreven perikelen waren ook daar aanwezig, en men trachtte een einde te maken aan het versnipperd beheer. Toch moet een concentratie gedragen wor den door de streek. Niet voor niets sprak men destijds over het „onvrije van Sluis". Zeker ook dient vermeld te worden het bestaan van de twee calamiteuze pol ders op Schouwen-Duiveland, namelijk „Burgh en Westland" en „Bruinisse". Wanneer werd een polder calamiteus, noodlijdend? In de tweede helft van de vorige eeuw bleek opnieuw dat er polders waren in Zeeland die niet meer in staat waren de kosten voor het nodige onderhoud aan de zeewering op te brengen. Zoals al vaak voorheen was geschied: vele polders zouden verloren gaan, gaan drijven, zoals dat heette. In 1870 werd een wet van kracht, enkel voor Zeeland, welke bepaalde dat een polder op aanvraag calamiteus (noodlijdend) kon worden verklaard. Een van de voorwaarden was, dat gedurende de eerste vijf jaar de volle pachtwaarde en daarna voortdurend de halve pachtwaarde van de gronden jaarlijks in een centrale kas werd gestort. Indien deze gelden dan toereikend waren voor het onderhoud van de zeewering (en dat was het geval) werd het tekort voor 80 door het Rijk en 20 door de provincie gefinancierd. Ook de achterliggende polders - op Schouwen-Duiveland waren dit „Schouwen" en „Oosterland en Sirjansland" - moesten een bepaald bedrag storten in die centrale kas. Door het stellen van een maximum (de hele en vervolgens de halve pachtwaar de) was het financiële risico voor de betrokken polder afgegrendeld, al was de te betalen prijs wel hoog. Omdat in deze polders ook nog voor het zoge naamde binnenbeheer (voor de afwatering en voor het wegenonderhoud) moest worden betaald, waren de lasten per ha in de calamiteuze polders erg zwaar. Vanaf de waterschapsconcentratie op 1 januari 1959 zijn de extra hoge las ten van de calamiteuze polders direkt gedragen door het gehele waterschap Schouwen-Duiveland. Er werd een nivellering toegepast. Vanaf die tijd stonden de waterkeringen van de calamiteuze polders onder hetzelfde bestuur als het geconcentreerde waterschap; de aparte administra tie en de aparte kas bleven evenwel gehandhaafd tot 31 december 1977, omdat met ingang van 1 januari 1978 de wet op de calamiteuze polders is ingetrokken. Het is zeer de vraag of de polders Bruinisse en Burgh en Westland er nu nog zouden zijn, indien deze wet op de calamiteuze polders in 1870 niet tot stand was gekomen; zij konden destijds de lasten zelf niet meer dragen. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1978 | | pagina 21