Landa, De Haas, Touw, Schot, BaaijVerkamman en Picaar zijn aan deze visse
rij niet vreemd. Een socioloog zou hier een boeiend onderwerp in kunnen
vinden!
Voor het kweken van mossels wordt op bepaalde plaatsen in de wateren van
Zeeland of in de Waddenzee en in een bijzonder geval van de hoofden langs
de stranden, mosselzaad verzameld en in vele gevallen op zgn. droogvallen
de percelen uitgezaaid. Na een bepaalde tijd wordt het weer opgevist, nadat
het mosselzaad door het bij eb droogvallen harder geworden is. Dan wordt
het op diepere percelen wederom uitgezaaid, waarna het tot consumptiemos
sels uitgroeien kan. Het kweken van oesters is ingewikkelder. Ook hier wordt
zaad gebruikt dat op een bepaalde groeibodem moet worden neergezet. In de
19e en het begin van de 20e eeuw werden hiervoor gekalkte dakpannen ge
bruikt. Zelfs in het havenkanaal van Zierikzee werd op het eind der 19e
eeuw hiervoor honderdduizenden dakpannen gebruikt. Het oesterbroed werd
verzameld door de toen hier bestaande „Zierikzeese Oestermaatschappij"
van de heer P.F. van der Vliet uit Zierikzee en zijn compagnon Wouter van
den Berg uit Bruinisse. Zij hadden een grote oesterput in „de Val". Jam
mer genoeg, zag deze maatschappij zich genoodzaakt in 1895 te liquideren.
Later werden geen dakpannen, maar een bedding van mossel- en oesterschel
pen gebruikt. Na een bepaalde groeitijd wordt het zgn. „broed" met de hand
verzameld en op consumptiepercelen uitgezet, tot voldoende afmetingen be
reikt v/orden.
De schepen werden niet alleen gebruikt om te vissen, maar dienden tevens
als transportvaartuig. Al in de 16e eeuw vervoerden zij hun mossels, oes
ters en vis, welke levend gehouden werd in een bun (een ruimte onderin een
vissersschip met gaten waardoor het zeewater stroomt)naar verschillende
markten. Eveneens in de 16e eeuw brachten Zeeuwse vissers hun vangst naar
de Pinkstermarkt te Antwerpen, waar zij handelaren uit Keulen, Straatsburg
en andere Duitse steden ontmoetten.
De kroniek van Reigersberg uit de eerste helft der 17e eeuw meldt hierover:
„Den harinc gevangen wesende met sout ende pact in tonnen ende wordt also
in diverse landen ghesonden ende ghevoerd."
Het vervoeren van schelpdieren gebeurde later in hoofdzaak naar het zuiden.
Ook de Tegenwoordige Staat der Verenigde Nederlanden, beschrijving van
Zeeland, deel 10, uitgegeven in 1753 schrijft hiervan: „Veele der zeiven,
en inzonderheid de Reimerswaalenaars, tegenwoordig Inwooners van Tholen,
schoon van die Stad afkomstig, en meestal door verhuwelijking zig bij hun
eigen Volk houdende, geneeren zig bij Zomertijd met den Mosselvangst. Dit
doen zij niet alleen omtrent het Eilandje van Reimerswaaleen op de plaats
waar het Slot van Loodijke heeft gestaan, maar op alle de Zeeuwsche stroo
men, brengende dan hunne Mosselen en Krabben of zelfs ter markt of verkoo-
pen die ten meesten deele aan Brabanders en Vlaamingen."
Het is dan ook helemaal niet verwonderlijk, dat men in België beter met de
Zeeuwse vissersschepen vertrouwd was dan boven de Moerdijk. Door de gemak
kelijke toegang tot België, voornamelijk vóór 1870 toen het Kreekrak nog
niet afgesloten was, konden Thoolse vissers, vanuit hun visgronden bij
Reimerswaal in drie uren bij gunstige wind voor de markt te Antwerpen lig
gen. Later werd dit sterk vertraagd, toen ze gebruik moesten maken van het
kanaal door Zuid-Beveland.
De grote vraag naar de Zeeuwse produkten had tot gevolg, dat men verschil
lende scheepstypen uit alle Zeeuwse vissersplaatsen in Antwerpen, Mechelen,
Brussel en andere plaatsen aan de kaden kon zien. Mossels werden overigens
minder op prijs gesteld boven de Moerdijk, evenmin als alikruiken en wul-
28