Stad Zierikzee", dat de kooien van de bemanning beschoten zouden worden. Uit een hierover opgemaakt rapport door de boekhouder van dit schip bleek echter dat zulks nooit gebeurd was. „De bemanning ligt nooit droog en de bultzakken (strozakken) zijn dadelijk bedorven, terwijl ook onder de stook plaats een plafond gemaakt dient te worden omdat de turf nat wordt", stond in dit rapport te lezen. Bij het later eveneens op de werf van Mommaas ge bouwde schip /|(Zeeland" waren soortgelijke klachten te bespreuren. Ook met de in Zierikzee woonachtige en werkzame smid C.A. de Roo rezen nogal eens moeilijkheden over een teveel opgegeven gewicht van geleverd ijzerwerk. Bovendien moest wat betreft de in Vlaardingen en Maassluis te bouwen schepen nog opgepast worden voor inferieur touwwerk. De heer Schelvisvanger te Maas sluis had nl. het ongeluk gehad om bij het stoven van een zeer grote partij touwwerk dit ten dele te laten verschroeien. Om niet te veel gedupeerd te raken, trachtte hij dit nu in stilte met goed touwwerk gecombineerd, kwijt te raken. Hierdoor waren velen huiverig geworden van het daar uit de buurt afkomstige touwwerk. De reis van de heer Van Borrendam had echter ook nog een ander doel dan te kijken of de bouw goed vorderde. Hij moest ook opdracht geven de schepen zó te bouwen, dat ze gemakkelijk geschikt voor de haringteelt gemaakt konden worden. Ook moest hij proberen informatie over deze haringteelt te verkrij gen wat betreft kosten, uitrusting en opbrengst. Hoewel hij wel bij de di verse rederijen een kijkje mocht nemen, kreeg hij de gevraagde informatie niet. Daarom wendde hij zich tenslotte tot een oude kennis, die mislukt was in de haringbranche. Deze bleek voor een douceurtje bereid om de nodi ge informatie te verstrekken. Natuurlijk was het al een veeg teken dat men informatie in ging winnen bij iemand die de zaak zelf niet draaiende kon houden. Hiermee zijn we gekomen bij één der grootste handicaps van de Com missie van Toezicht. Zij waren niet voldoënde ter zake kundig. Niet wat be treft de aanbouw van de schepen maar ook niet wat betreft de visserij Waarschijnlijk zou het met dit gegeven in het achterhoofd verstandiger ge weest zijn om de onderneming te beginnen met één of twee scheepjes en deze na gebleken succes voorzichtig met bv. één schip per jaar uit te breiden. De onderneming had dan een veel betere opbouw gekregen, omdat men geleide lijk aan de problemen had leren onderkennen. Voortdurend gebrek aan aas en bemanningen, met als gevolg stilliggende schepen had men dan wellicht kun nen voorkomen. DE BEMANNING De bemanning van zo'n vischaloup bestond gemiddeld uit een tiental perso nen, nl. een schipper, een stuurman, vijf matrozen, waaronder een kok, een schotter 13) en een buntganger 14)en drie of meer jongens. Gezien de geringe afmetingen van de schepen (ongeveer 21 meter lang en 5.70 meter breed) was er maar weinig plaats voor de tien bemanningsleden, temeer daar een deel van het schip nog ingericht was als bun, om de gevangen vis in leven te houden, een ander deel diende voor de opslag van de ingezouten vis. Hierdoor was het noodzaak om met meer personen in een kooi te slapen, waarvan de afmetingen ook al dusdanig waren, dat met opgetrokken knieën geslapen diende te worden. Toch leidden deze toestanden hier te lande zel den tot excessen. De Nederlandse zeelieden werden ten opzichte van hun Duitse collega's bijvoorbeeld alom geprezen om hun goede zedelijke gedrag. 40

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1978 | | pagina 42