equipages te krijgen. Alleen zij, die in Vlaardingen en Maassluis zelf niet
aan de slag konden komen, waren wel bereid om naar Zierikzee te gaan. Bo
vendien had in 1831 een groot aantal matrozen dienst genomen op de vloot
(dit in verband met de afscheiding van België)De vissers, die van elders
afkomstig waren, werden sedert 1820 ondergebracht in de woninkjes en ver
trekken van het in 1819 als zodanig opgeheven oude mannenhuis.
Toch waren het niet allemaal vreemden die onze vissersschepen bemanden.
Uit een brief van de burgemeester aan de Commissie van Toezicht uit 1820
bleek dat zelfs een zevental jongens uit het weeshuis zich beschikbaar ge
steld had om op de schepen van de „Nieuwe Visscherij" te dienen. De gemeen
teraad had daarop de heren regenten van het weeshuis gemachtigd „om in de
kleding en equipering dier jonge lieden te voorzien". De Commissie van Toe
zicht juichte deze ontwikkeling toe en beloofde zo spoedig mogelijk tot
plaatsing op de vloot over te gaan.
Nog in hetzelfde jaar echter beklaagden de regenten van het weeshuis zich
erover dat de meevarende weesjongens geen loon ontvingen. Bij nader onder
zoek bleek dit echter „slechts" bij één jongen zo te zijn daar deze als
overcompleet meevoer. Door de nu opgedane ervaring zou hij dan het volgend
jaar meteen meer gaan verdienen. Om de regenten te behagen werd echter be
sloten om hem van nu af aan dan maar het loon van jongste jongen (1/4 deel
van wat een matroos verdiende) te betalen.
Ondanks alles is het de Commissie van Toezicht toch nooit gelukt weer een
Zierikzeese vissersbevolking te kweken.
MOEILIJKHEDEN MET DE EQUIPAGES
Daar zeelieden vaak ruwe klanten waren en men vaak lange tijd met velen in
een (te) kleine ruimte moest vertoeven, rezen er nogal eens moeilijkheden
tussen de bemanningsleden onderling of tussen de bemanningsleden en de
schipper.
Zo raakten in 1819 de schipper en de stuurman van het schip „De Zierikzee-
sche Visscherij" in dronken toestand slaags met de rest van de bemanning.
Deze weigerde nog langer met dit tweetal naar zee te gaan. De schipper,
Ary van der Vliet nam hierop ontslag; de stuurman, Marinus den Boer, werd
door de Commissie van Toezicht ontslagen.
In hetzelfde jaar nog rezen op dit schip weer moeilijkheden. De nieuw be
noemde schipper was een Hollander, terwijl de bemanning grotendeels uit
Zeeuwen en Brabanders bestond. De aanstoker, de matroos C. Terspil, werd
ontslagen en voor altijd uitgesloten van een functie bij de Nieuwe Vissche
rij Dat hieraan ook de hand gehouden werd, bleek uit een verzoek van de
zelfde Terspil in 1820 om weer bij de Nieuwe Visscherij in dienst te mogen
treden. Dit verzoek werd op grond van zijn eerder gepleegd wangedrag afge
wezen.
In 1822 waren enkele matrozen van de schepen Willem den Eersten en De Stad
Zierikzee van plan om in Holland Pasen te gaan houden. Toen zij hiervoor
geen toestemming kregen, ontstonden moeilijkheden. Een van hen werd zelfs
op het Gravensteen gevangen gezet en door de officier van de rechtbank op
diens eigen gezag ontslagen. De matroos in kwestie schepte er nog over op
ook en was zo een slecht voorbeeld voor de rest. Ook de Commissie van Toe
zicht, die in de procedure niet gekend was, voelde zich gepasseerd en sprak
haar ongenoegen hierover uit tegen de gemeenteraad.
44