waren voor de haringteelt. Deze waren hier erg blij mee, daar het op die manier mogelijk was nog iets bij te verdienen. In de winter waren de kos ten van levensonderhoud door de hogere prijzen der levensmiddelen en de stookkosten vele malen hoger dan in de zomer. Ook kwam het wel voor dat de bemanning van een tijdelijk stilliggend schip dergelijke werkzaamheden moest verrichten. Dit overkwam bv. de bemanning van het schip „De Kroon prins" in de winter 1819/1820. Het schip was toen tijdelijk niet in de vaart en de matrozen kregen om in hun levensonderhoud en dat van hun gezinnen te voorzien 3,per week uitgekeerd. Zij bleven echter in dienst van de Nieuwe Visscherij en waren verplicht onderhouds- en reparatiewerkzaamheden te verrichten. Over het algemeen kunnen we zeggen dat het beroep van visser een zwaar be roep was. Er moest hard gewerkt worden in weer en wind. De mannen lagen zelden droog in hun kooi en waren vroeg oud en stijf van de rheumatiek. Bovendien hielden de verre reizen op de kleine zeilschepen grote risico's in. De beloning was niet hoog en zoals reeds gezegd was bij een ongeval het gezin van de visser op de liefdadigheid aangewezen. Dit overkwam het gezin van Johannes Hendrik Maas, geboren te Bergen op Zoom, matroos op het schip „Zeeland". Vierenveertig jaar oud sloeg hij in de nacht van 19 novem ber 1819 in de buurt van IJsland overboord en werd nooit meer teruggezien. Hij liet een vrouw en twee kinderen achter. MONDVOORRAAD EN BRANDSTOF Afhankelijk van de tijd die men van plan was op zee te blijven, moest na tuurlijk ook de benodigde hoeveelheid voedsel en brandstof meegenomen wor den. Bovendien moesten enige medicamenten en versterkende middelen aanwezig zijn voor de ziekenboeg. Daar men natuurlijk nooit op de dag af kon zeggen hoe lang men weg bleef, werden al de benodigde artikelen met een ruime mar ge meegenomen. Wat overbleef werd aan het eind van de reis weer ingeleverd. Zo nam het schip „Zierikzeesch Welvaren" op zijn eerste „beegreis" in de cember 1818 de onderstaande hoeveelheden van elk artikel mee. Men rekende er op acht a negen weken op zee te blijven. 2 zak gort 2 vaatjes achtens boter 1 zak erwten 3 zak aardappelen 1 vaatje lampolie h pond peper 4 steen kaarsen 10 pond reuzel 8 pond roet 2 strengen katoenen 2 schijven zwavelstokken 3 stoop azijn 4 vaten bier h anker genever 1 pond thee 1 pond koffie 1 pond suiker 4 stoop wijn, te weten 2 stoop rode en 2 stoop witte 200 beschuitjes 400 pond hard brood 40 broden a 4 stuivers 30 ton turf een kruiddoos een zalfdoos 6 a 8 koeielevers 15 ton zout (voor het inzouten der vis) het benodigde zoetwater de benodigde prikken. 46

Tijdschriftenbank Zeeland

Kroniek van het Land van de Zeemeermin | 1978 | | pagina 48